Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCinna, Treurspel, (na(ar) Corneille) door Mr. Wm. Bilderdijk. En Ifigenia in Aulis, Treurspel, (na(ar) Racine) door Vr. Katharine Wilhelmine Bilderdijk. Te Amsterdam, bij Immerzeel en Comp. In gr. 8vo. Te zamen, buiten het Voorwerk, 214 bl.Gaarne erkennen wij, dat de verschijning van dit derde Deel dezer Treurspelen ons eene zeer aangename verrassing heeft veroorzaakt: daar toch de Heer bilderdijk ons bevorens geene hoop gaf, dat hij na zijnen Kormak ons Tooneel met eenig nieuw voortbrengsel zoude verrijken. Wij zijn dezen arbeid, blijkens het Voorberigt, aan den Koning verschuldigd. Zijne Majesteit vorderde van den Dichter eene nieuwe vertaling van corneille's meesterstuk, Cinna, en het was den Heere bilderdijk een lust te gehoorzamen. En, inderdaad, men mag deze vertaling, of liever navolging, als eene wezenlijke aanwinst voor ons Nationaal Tooneel beschouwen. De arbeid van het Genootschap: Nil volentibus arduum, hoe zeer ook in velerlei opzigten niet van verdiensten ontbloot, liet nog veel te wenschen over. Het | |
[pagina 597]
| |
oorspronkelijk Fransche Stuk, over welks hooge waardij bij alle kunstkenners slechts ééne stem is, was dubbel waardig, dat een Man, als bilderdijk, zijn voortreffelijk kunstvermogen aan hetzelve besteedde. Wij hebben het altijd aangemerkt als een schitterend sieraad van het Fransche Tooneel en het meesterstuk van den grooten corneille. Desniettemin heeft ook dit meesterwerk, gelijk alle menschelijke arbeid, zijne gebreken. Met de aanmerkingen van den Hr. bilderdijk, in het Voorberigt ter neder gesteld, kunnen wij ons, te dezen aanzien, doorgaans wel vereenigen; schoon wij met hem in gevoelen verschillen nopens de voorspelling van Livia, in het slot van het laatste Bedrijf voorkomende. In onze oogen is deze voorspelling, wat ook de Hr. bilderdijk ten voordeele daarvan hebbe aangevoerd, een hors d'oeuvre, dat hier niet behoort, en wij ontkennen, dat derzelver weglating den Aanschouwer onbevredigd naar huis zendt. Deze heeft met het problema: of Augustus (in het vervolg) veilig zal heerschen, of omkomen? niets te maken. Ook kan hetzelve, uit zijnen aard, nimmer opgelost worden, daar toch de voorzegging van Livia niet zeker, niet onfeilbaar is. Naar ons inzien is het onderwerp van het Stuk geen ander, dan de zamenzwering van Cinna met de zijnen, aangestookt en gedreven door eene wraakzuchtige Vrouw, de ontdekking van die zamenzwering door Augustus, en de grootmoedigheid van den laatsten, door niet slechts de hoofden der zamenzwering vergiffenis te schenken, maar zich volkomen met hen te verzoenen. De goedertierenheidGa naar voetnoot(*) van Augustus treft ons in het gansche Stuk het meest. Die goedertierenheid te bewonderen en in opgetogenheid over dezelve den Schouwburg te verlaten - dit moet als het hoogste doel van dit Treurspel worden aangemerkt, en in dien zin zeggen wij met den Heer bilderdijk, dat het niet Emilia, maar Augustus is, waaraan onze ziel hangt. Wat nu het lot van Augustus in het vervolg zal wezen, gaat ons op dien oogenblik niet aan. Wij zien niets anders, dan den vergevenden Augustus; wij zijn geheel met den grootmoedigen Man ingenomen; wij eerbiedigen in hem het Goddelijk vermogen van meester over zijne driften te zijn, en zijne grootste vijanden niet alleen te kunnen vergeven, maar zich met dezelve te verzoenen, hun zijne vriendschap te schenken. Het Je suis maitre de moi.... Soyons amis, Cinna! vervult ons zoo geheel met eerbied en bewondering jegens den grootmoedi- | |
[pagina 598]
| |
gen Vorst, dat wij voor de voorspelling van Livia geene ooren hebben, dat dezelve ons veeleer verhindert, om aan den bruisenden stroom van een hoogst aangenaam gevoel den vrijen loop te laten. Maar genoeg! De vertaling van dit Treurspel is, over het geheel genomen, in den trant van bilderdijk, dat is, meer navolging dan vertaling, juist zoo als iedere vertaling, zal zij niet slaafsch, stijf en gedrongen wezen, behoort te zijn, zonder dat echter de ware geest van corneille door het werk van bilderdijk is verloren geraakt. Bijna overal, waar wij het oorspronkelijke met deze navolging vergeleken hebben, hebben wij tevens de groote moeijelijkheid, om dit Stuk getrouw, en met al de kracht en den nadruk van het oorspronkelijke, in vloeijende Nederduitsche verzen over te brengen, ondervonden, en meermalen gelegenheid gehad, om de kunst van bilderdijk te bewonderen. Hier en daar echter (wij mogen het niet ontveinzen) hebben wij ook leemten aangetroffen en een aantal zwakke plaatsen, die bij de overbrenging niet weinig hebben verloren. Wij zullen hiervan eenige weinige voorbeelden opgeven; het onnoodig achtende, alles, wat wij onder het lezen hadden aangeteekend, hier te vermelden: daar de Dichter zelf zonder twijfel beter, dan iemand anders, het onvolkomene van zijnen arbeid gevoelt, en alle de zwakheden, in ons oog, slechts kleine vlekken zijn, welke, schoon hinderlijk voor hem, die met het Fransche Treurspel in de hand deze vertaling leest, het geheel in geenen deele ontluisteren. Wat nu onze voorbeelden betreft - in het eerste Tooneel van het eerste Bedrijf lezen wij: ‘Hier zwichten is uw roem; verwinnen u onwaardig.’
Dit onwaardig komt ons eenigzins flaauw voor: daar de tegenoverstelling van roem en schande ganschelijk is verloren gegaan. Corneille zegt: ‘Lui ceder c'est ta gloire, et le vaincre ta honte.’
De regel: ‘Je demeure toujours la fille d'un proscrit.’
zet de Hr. bilderdijk dus over: ‘Ik blijf de dochter toch van een' verbanneling.’
Wij twijfelen echter, of het denkbeeld van proscrit hie ter plaatse wel genoegzaam door verbanneling wordt uitget drukt. Een proscrit was toch in dien tijd iemand, die | |
[pagina 599]
| |
op de bloedlijst stond aangeteekend. Vogelvrijverklaarde zou misschien hier gepaster zijn. ‘Gij werpt hem op de klip, waarop hij schipbreuk lijde’
geeft ons het denkbeeld niet van het Fransche; dat meer zegt: ‘Combien à cet écueil se sont déjà brisés!’
In het verslag, dat Cinna van den staat der zamenzwering, in het derde Tooneel van het eerste Bedrijf, aan Emilia geeft, en welk verslag wij voor een der schoonste gedeelten houden in bilderdijk's vertaling, zijn ons mede zwak voorgekomen de regels: ‘Nu met Antonius vereenigd, dan verdeeld,
Wat moedwil, wat geweld heeft hij niet uitgespeeld!’
Corneille zegt: ‘Tantôt ami d' Antoine, et tantôt ennemi,
Et jamais insolent ni cruel à demi!’
Behalve dat men, onzes erachtens, niet wel kan zeggen: ‘met iemand verdeeld zijn,’ drukt deze verdeeldheid nog geene vijandschap uit; terwijl dat uitgespeeld hier alleen door den dwang van het rijm schijnt geplaatst te wezen. Beter nog zou dan, naar ons oordeel, deze regel dus gesteld zijn: ‘Wat rol van wreeden moord heeft hij niet uitgespeeld!’
Eindelijk moeten wij nog als eene ten hoogste zwakke plaats vermelden de vertaling van de overheerlijke woorden van Augustus, wanneer deze vergeving en verzoening aan Cinna aanbiedt. Bilderdijk heeft twee regels noodig gehad, om den eenen krachtigen regel van corneille uit te drukken. In het Fransch is het: ‘Soyons amis, Cinna; c'est moi qui t' en convie:’
en in het Nederduitsch: ‘Treed, treed vrijmoedig toe, en Cinna, zijn wij vrinden!
Ik ben het, die 't verlang; gij, laat me u vaardig vinden.’
Hoe veel is hier niet verloren gegaan! Wij zouden deze voorbeelden nog aanmerkelijk kunnen vermeerderen; doch wij wilden slechts eene enkele proeve geven, en, wij herhalen het, het geheel is uitmuntend en bilderdijk waardig. Om een staal te geven van bilderdijk's meesterlijke kunst van navolgen, en den Lezer, die het Fransch magtig is, in | |
[pagina 600]
| |
staat te stellen om zelf te oordeelen, zouden wij gaarne de moeite doen eenige regels uit het Stuk van corneille over te schrijven en er bilderdijk's vertaling op laten volgen. Wij hadden hiertoe een gedeelte uit het reeds gemelde verslag, dat Cinna van zijne verrigtingen en de gesteldheid der zamenzwering aan Emilia geeft, gekozen, en durven voorshands verzekeren, dat vele Lezers met ons van gevoelen zijn zouden, dat de vertaling hier en daar het oorspronkelijke overtreft: dan wij werden wederhouden door ons bestek. Mevrouw bilderdijk, die aan de zijde van haren Echtgenoot en met hem de Goddelijke Dichtkunst op eene gelukkige wijze beoefent, en ous in de Elfride reeds een uitmuntend blijk van hare bekwaamheid in het vak van Tooneelpoëzij gegeven heeft, onthaalt ons hier op eene vertaling van racine's Iphigenie. Wij hebben dit Stuk met een doorgaand genoegen gelezen, en dikwijls de kunst dezer begaafde Vrouw bewonderd. Men zegge niet: het is slechts eene vertaling. Die dus oordeelen, doen zich als zeer onbevoegde Regters kennen. Bij ons staat het vast, dat de overbrenging van een Fransch Treurspel, inzonderheld van corneille of racine, in goede Hollandsche verzen, zoodanig, dat het wezen - het eigendommelijke van het oorspronkelijke behouden wordt, een werk is, dat alleen met goed gevolg kan ondernomen worden door den genen, die, buiten de noodzakelijke vereischten van eene grondige en volledige kennis der beide talen en van meer dan gewone bedrevenheid in het werktuigelijke der poëzij, geboren en geoefend Dichter is. Hoewel wij deze vertaling, uit hoofde van de vloeijende versificatie en onderscheidene schoonheden van detail, met volle ruimte kunnen aanprijzen, noopt ons echter de waarheidsliefde, te verklaren, dat wij dezen arbeid onzer voortreffelijke Dichteresse beneden dien van haren Echtgenoot rangschikken. In den Cinna van bilderdijk ontdekt men meer de meesterhand, dan in de vertaling van Iphigenie. De verzen van bilderdijk zijn doorgaans krachtiger en meer gespierd dan die van zijne Gade. De Dichteres is meermalen gedwongen geweest, om door omschrijvingen en het inlasschen van neven-denkbeelden, welke in het oorspronkelijke niet gevonden worden, de meening van racine uit te drukken, waardoor de vertaling op enkele plaatsen zwak en slepend wordt; die ook, over het geheel genomen, geene naauwkeurige en strenge vergelijking met het oorspronkelijke kan lijden. Wij zullen dit door het mededeelen van eene en andere aanmerking, door ons onder het lezen gemaakt, trachten duidelijk te maken, en bepalen ons te dien einde slechts tot het begin van het Stuk, om te toonen, dat wij niet angstvallig naar gebreken gezocht hebben. | |
[pagina 601]
| |
In het eerste Tooneel van het eerste Bedrijf heeft de Dichteres den fraaijen regel van racine: ‘Mais tout dort, et l'armée, et les vents, et Neptune.’
dus overgebragt: ‘Maar alles rust; het heir, de baren, en de winden!’
Behalve dat hier de herhaling van et, dat in het Fransch, volgens ons oordeel, bijzonder werkt, is verloren gegaan, begrijpen wij niet, waarom de Dichteres het Fransche dort niet liever door slaapt overgezet en den eigen naam van Neptunus niet behouden hebbe. Eenige regels verder lezen wij ‘bestemt’ voor ‘bestemd’ en ‘bedeelt’ voor ‘bedeeld’, zijnde taalfouten, welke in zulk een Stuk behoorden vermijd te worden. Ook komt het ons voor, dat men in onze taal niet kan zeggen: ‘bedeeld van aanzien en vermogen;’ maar wel: ‘bedeeld van de Goden, van het Lot met aanzien en vermogen.’ In hetzelfde eerste Tooneel worden de regels: ‘Quelle gloire, Seigneur, quels triomphes egalent
Le spectacle pompeux que ces bords vous etalent,’
dus vertaald: ‘Wat glorie, ô mijn Vorst! wat schittrend zegeteeken
Haalt bij de stevenpracht, gehavend aan dees kust?’
Schoon het woord gehavend in dezen zin taalkundig kan verdedigd worden, is het toch niet zeer gebruikelijk en hechten wij er gewoonlijk eene andere beteekenis aan. Daarenboven hebben de Fransche regels veel in de overzetting verloren. Spectacle pompeux door stevenpracht te vertolken, komt ons zwak voor, vooral daar in den naastvolgenden regel weder van kielen gesproken wordt. Voorts zegt de Dichteres: ‘Ons leven, onze dood staat in der Goden macht.’
Men zegt wel, dat ons leven in de magt der Goden is; maar de bijvoeging van onze dood drukt niets uit. Racine heeft: ‘Les dieux sont de nos jours les maitres souverains.’
Een weinig verder heeft de Dichteres de trotsche taal van Achilles tot ware grootspraak gemaakt, door Achilles alleen van zichzelven te doen spreken, daar hij bij racine van de hulp van Patroclus gewaagt. In de vertaling heet het: | |
[pagina 602]
| |
‘En zoo mijn arm alleen de Grieken wreken moest,
Ik vloog en keerde niet, of Troje waar verwoest.’
En in het oorspronkelijke: ‘Et quand moi seul enfin il faudroit l'assiéger,
Patrocle et moi, Seigneur, nous irons vous venger.’
De regel: ‘Voor mij, wat wensche ik dan, ten zij uw spoor te drukken.’
heeft ons mede niet bevallen. In het Fransch is het: ‘Je n'aspire en effet qu'à l'honneur de vous suivre.’
Wij zouden denzelven liever dus vertaald hebben: ‘En mij bekoort slechts de eer uw helden-spoor te drukken.’
Vervolgens brengt Mevrouw bilderdijk de regels van racine: ‘Seigneur, vous entendez. Quelque prix qu'il en coute,
Il veut voler à Troie et poursuivre sa route.’
dus over: ‘Gij ziet, gij hoort het, Vorst. Van ongeduld aan 't branden,
Tot welk een prijs het zij, hij wil de Trooische stranden.’
Om niet te zeggen, dat het: van ongeduld aan 't branden, in het Fransch niet gevonden wordt, leveren de woorden: hij wil de Trooische stranden, naar ons oordeel, geenen zin op.
Wijders zijn de regels: ‘Gardez vous de reduire un peuple furieux,
Seigneur, à prononcer entre vous et les dieux!’
uitmuntend vertaald door: ‘Wacht, wacht u! stel geen Volk, wiens (welks) drift (ten toppunt klom,
Tot rechter tusschen u en 't grimmig Godendom!’
Doch hetgeen hierop volgt, is, naar ons inzien, gebrekkig overgebragt, en somtijds zelfs niet eens getrouw. Wie toch vindt in de regels: ‘Die stad bij stad vermaande om de eeden voor te staan,
Door wie Heleen beminde, aan heur' Gemaal gedaan,
Om, wat vermeetle hand zijn Echtkoets mocht belagen,
Te vliegen tot een wraak, die 't aardrijk zou vertzagen.
Ja, zoo de liefde ons toen door zulk een eed verbond,
Wij staven 't thands om u, om geen geheelde wond.’ enz.
| |
[pagina 603]
| |
Wie, zeggen wij, vindt in deze regels een getrouw afdruksel van het volgend Fransche? ‘Et qui de ville en ville attestiez les serments
Que d'Hélene autrefois firent tous les amants,
Quand presque tous les Grecs, rivaux de votre frere,
La demandoient en foule à Tyndare son pere?
De quelque heureux époux que l'on dût faire choix,
Nous jurâmes dès-lors de defendre ses droits;
Et, si quelque insolent lui voloit sa conquête,
Nos mains du ravisseur lui promirent la têtc.
Mais sans vous, ce serment que l'amour a dicté,
Libres de cet amour, l' aurions-nous respecté?’ &c.
De uitdrukking geregend komt ons in den regel: ‘Ter overmaat dier gunst u over 't hoofd geregend,’
ten uiterste gedwongen voor, en slechts gebruikt, om een rijmwoord op gezegend te hebben. Eindelijk is de regt schoone taal, die racine Ulysses in den mond legt, beginnende met de woorden: ‘Je suis pere, Seigneur, et foible comme un autre:’
zeer goed overgebragt. Alleen heeft de dichterlijke en schilderachtige regel van den Franschman: ‘Voyez tout l'Hellespont blanchissant sous nos rames,’
in de Hollandsche vertaling: ‘Zie heel den Hellespont bedekt met onze kielen,’
al het dichterlijke - al het schilderachtige verloren. Hoe voortreffelijk is niet dat: blanchissant sous nos rames! en hoe prozaisch dat: bedekt met onze kielen! Onder de fraaiste brokken, welke wij in deze vertaling hebben aangetroffen, behoort het eerste Tooneel van het tweede Bedrijf, waar Erifilé hare liefde voor Achilles aan Doris openbaart, - een onderwerp, dat bijzonder geschikt is, om door eene vrouwenhand bewerkt te worden. Met moeite wederhouden wij ons, om een gedeelte uit dit treffend Tooneel af te schrijven. In weêrwil van de onderscheidene aanmerkingen, die wij op beide deze Stukken, vooral op de vertaling van Iphigenie, hebben, lijdt het, onzes erachtens, geenen twijfel, of zij kunnen met luister ten Tooneele gevoerd worden. Mogt de dag spoedig aanbreken, waarop deze met de overige Stukken van den Heer en Vrouwe bilderdijk, met name Willem van Holland, Kormak en Elfride, nevens andere verdienstelijke | |
[pagina 604]
| |
Vaderlandsche voortbrengselen, als sieraden van ons Nationaal Tooneel wierden beschouwd, - waarop zij de kunstvernielende hedendaagsche Drama's van Franschen en Duitschen oorsprong, die alleen in een' verbasterden smaak bescherming en aanmoediging vinden, voor altijd verdrongen! Heil iederen Kunstenaar, iedere Kunstenaresse, die medewerkt, om de nevelen te verdrijven, welke alsnog de komst van dat heilrijk licht vertragen! |
|