Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Leven van Theodorus Beza en Petrus Martyr vermili. Eene Bijdrage tot de Geschiedenis van de tijden der Kerkhervorming. Met Bijlagen van dusver ongedrukte Brieven van Kalvyn en Beza, en andere Oorkonden van hunnen tijd, uit de Hertogelijke Bibliotheek te Gotha. Door Fredrik Christoph. Schlosser, Leeraar aan de School te Jever, in Oostvriesland. Uit het Hoogduitsch. Iste Stuk; bevattende het Leven van beza. Te Amsterdam, bij W. Brave. 1810. In gr. 8vo. 327 Bl.Na het in 't licht komen van de door het Fransch Nationaal Instituut voorgestelde Beantwoording der Vrage: Hoedanig een Invloed had de Hervorming van luther op den Staatkundigen toestand der onderscheidene Staten van Europa, en op den voortgang der Verlichting? door charles villersGa naar voetnoot(*), is de Geschiedenis dier groote Omwentelinge in Godsdienstbegrippen, meer dan in langen tijd, aan de orde van den dag verschenen. Schoon het voor ons liggend Boek niet blijke daaraan den oorsprong verschuldigd te zijn, staat het daarmede in genoegzaam verband, om onder de Werken van dien stempel gerangschikt te worden. | |
[pagina 590]
| |
De Heer schlosser geeft de letterkundige gelegenheid op, welke hem tot dezen schrijfarbeid aanzette, aan welken hij geheele twee jaren besteedde, gebruik makende van de hem aangebodene gelegenheden, om er datgeen aan bij te zetten, 't geen hij bijzonder beoogde. Wat dit ware, doet hij zijne Lezers weten, schrijvende: ‘Indien men mogt meenen, dat ik eenige dingen te kort heb vermeld, andere te uitvoerig verhaald, zoo moet ik verzoeken, dat men onder het oog houde, dat ik, zoo veel de eenheid van het verhaal maar eenigzins gedoogde, alles, wat bayle, senebier, la faye, of melchior adamus, breedvoerig verhalen, of ergens in eenig bekend boek gevonden wordt, slechts in 't voorbijgaan aangeroerd, en daarentegen die punten, die anderen minder hebben vermeld, uit de bronnen heb in het licht trachten te zetten.’ - ‘Men moet,’ erkent hij verder, het Letterkundige en Bibliographische bij mij niet zoeken, omdat ik daarvoor noch noodzakelijkheid noch boekerij vond.’ Hoe hij zich van de Handschriften in de Boekerij te Gotha bediend hebbe, en van anderen hem verleenden bijstand, geeft hij op; daarbij verklarende: ‘hoe het van zelfs spreke, dat hij doorgaande in dit Boek niet van zijne eigene gevoelens spreekt, noch ook de verdediging der leere van eene of andere Secte zoo voetstoots op zich neemt, maar alleen dezelve voorstelt van dien kant, van welken zij hem belangrijk scheen. Als Dogmaticus of Philosooph zou ik,’ zegt hij, ‘geheel anders spreken, dan ik doe, wanneer men van geschiedschrijven spreekt.’ De Schrijver, en ook de Vertaler, is van oordeel, dat de behoefte van den tegenwoordigen tijd, waarin de leerstellige Godsdienst in 't algemeen, en het leerstellige of dogmatische gedeelte van den Christelijken Godsdienst in 't bijzonder, met eene geheele verandering schijnt bedreigd te worden, het terugzien op het tijdvak der Hervorminge belangrijk en nuttig maakt. Dit geeft een wenk van beider inzigt wegens den tijd, welken wij beleven, alsmede van een ongunstig oordeel omtrent denzelven, wat het leerstellige van den Christelijken Godsdienst betreft. Wij ontkennen niet, dat, in het naburig Duitschland, zints eenigen tijd, ook onzes inziens, veel te verregaande stappen gedaan zijn en nog gedaan worden; maar twijfelen zeer, of het ophalen der verrigtingen van de waarlijk groote Mannen, ten tijde der Hervorminge, tot wering | |
[pagina 591]
| |
daarvan, of van dien invloed, eenigermate zal kunnen strekken. Hoe gunstig beza ook veelal beschouwd en in dit Werk voorgesteld worde, kleven hem, ook bij wijlen hier erkende, gebreken aan, die zijn voorbeeld veel van kracht berooven. Eenigzins anders is het gesteld met petrus martyr, dien wij in een volgend Deel zullen ontmoeten. De tegenoverstelling van die beiden, in schlosser's Inleiding, geeft daartoe de gronden op. Bezwaarlijk valt het, van het voor ons liggend Boekdeel een kort en volledig berigt te geven. Gebrek aan behoorlijke afscheidingen in de tijdperken, de omstandigheden, waarin beza zich bevond, en het voortzetten des Werks als 't ware in éénen adem, zijn hiervan baarblijkelijk de oorzaak. Tot klaarheid zoo wel, als welstandigheid, zouden deze gestrekt hebben. Slechts twee Afdeelingen komen ons als rustpunten voor. De eerste, tot bl. 100, voert ten opschrift: Beza's jeugd en jongelingswerkzaamheden tot aan zijne deelneming in de Fransche Godsdiensttwisten, 1519-1563. En de tweede: Beza als Hoofdpersoon in de twisten over den Godsdienst in Frankrijk, loopende tot bl. 314; waarbij een Aanhangsel, behelzende de eerste Elegie der zoogenaamde Poëmata Juvenilia van beza, en diens gedachten over de Komeet in de Cassiopeia 1572, alsmede beza's Troostzang aan lectius, over den dood zijner Vrouwe, dien hij in zijn 69ste jaar vervaardigde, en in de Leydschc uitgave niet gevonden wordt. Beza leeren wij, bovenal in zijne jengd, als Latijnsch Dichter kennen, en als aan hofvermaken een geruimen tijd overgegeven, doch van eenige beschuldigingen vrijgesproken, of dezelve verzacht. Vroegtijds had hij aan de Leer der Hervormeren kennis gekregen. De kennis aan en de verkeering met kalvyn bewogen hem, om zijne talenten ten nutte der nieuwe Kerk te besteden; in welke arbeid wij hem vervolgens aantreffen. De Kerkgeschillen van dien tijd worden vermeld en uit de op den titel aangeduide Handschriften toegelicht. Niet altoos is de Schrijver de Advocaat van beza. Schoon hij diens Werkje over het Ketterdooden in den verschoonlijksten dag plaatst, zou daarop veel te zeggen vallen: veel is er, met regt, voorlang op aangemerkt. Meer berispelijks vindt de Schrijver in beza's gedrag en schrijfwijze tegen den verdraagzamen castalio. - Dan wij zouden te lang worden, indien wij ons tot de opgave van bijzonderheden begaven. Wij | |
[pagina 592]
| |
schrijven eene opsomming, in het laatst der eerste Afdeeling voorkomende, hier te neder, als een algemeen overzigt opleverende. ‘Op de door kalvyn te Geneve opgerigte Akademie bekleedde beza den post van Rector, onderwees nevens kalvyn de Godgeleerdheid, en nam, spoedig daarop, ook nog eene Predikantsplaats op zich. Zijne werkzaamheid, zijne onvermoeide vlijt als Schrijver, met welke hij zich, ten aanzien van den tekst des Nieuwen Testaments, vele, hoewel niet altijd even gelukkig geslaagde, moeite gaf; zijn roem als Leeraar, Raadgever der uit alle deelen van Europa toegevloeide Studenten, zijne groote welsprekendheid op den kansel, zouden alleen voldoende zijn, om zijnen somtijds ongematigden ijver te verontschuldigen, zoo hij ook niet na den dood van kalvyn aan de spitse der Hervormde Kerk gebleven ware, en alzoo ook die omslagtige brieswisseling, dien last van ongewone bezigheden, die zorg voor den Franschen oorlog, die besturing der onderhandelingen met de Lutherschen en Katholijken, als eene erfenis van zijnen Vriend bekomen had. Ja, de laster moet verstommen, en wij verbaasd staan, wanneer wij zien, dat hij, zoo overkropt door bezigheden, zoo onafgebroken werkzaam, zich zoo gelijk blijven kon, en gedurende eene halve eeuw aan zijne verbitterdste vijanden zich zoo weinig bloot gaf, dat zij altijd tot de gedichten zijner jeugd, of tot de heftigste uitdrukkingen uit later gewisselde twistschriften, de toevlugt moesten nemen, om slechts een verwijt te vinden. Hoe edel en zuiver beza's ijver voor wetenschappen en Godsdienst was, bewees hij als Rector der Akademie, als oud man, die op zijne laurieren had kunnen rusten, wiens roem door niets kon vermeerderd worden. In het jaar 1580-1590 had de in de nabijheid gevoerde oorlog, die den handel stoorde, en herhaalde aanvallen der pest, den kleinen Staat zoo zeer achteruit gezet, dat de uitputting der Staatskas den Raad noodzaakte eersteenige Hoogleeraars te ontslaan, en vervolgens het Hoogleeraarambt in de Hebreeuwsche en Grieksche talen, gelijk ook dat der Regtsgeleerdheid en Wijsgeerte, geheel af te schaffen. Thans trad beza alleen voor allen op. Hij hield niet alleen zijne voorlezingen, voor welke men hem niet meer betalen kon, ook zonder betaling, nog steeds voort, maar nam ook het werk der openstaande plaatsen gaarn en gewillig op zich. Dezen last droeg hij zoo lang, tot dat hij uit Engeland, waar hij, omstreeks dezen tijd, aan de | |
[pagina 593]
| |
Akademie van Cambridge zijn' kostbaren Codex der Evangelien schonk, eene aanzienlijke ondersteuning in geld voor zijne Akademie ontving, waardoor de Raad werd in staat gesteld, om de plaatsen, die hij tot dusverre vervuld had, weder door nieuwe Leeraars te bezetten.’ Voorts merkt de Levensbeschrijver op, dat beza zich aan het vervaardigen van twistschriften overgaf, doch in dezelve aan zijne luim zoo zeer toegaf, dat hij dikwerf, in plaats van waar vernuft, platte scherts in eene heilige zaak gebruikte; en reeds de titels der geschriften ergerden de besten onder zijne vrienden. Hij begreep dit zelf, en liet, in latere uitgaven, die plaatsen weg, door welke de vorige waren ontsierd geworden. Deze Afdeeling wordt besloten met gewagmaking van zijne Fransche Psalmberijming. De roem, dien beza als Dichter en Godgeleerde verwierf, was het ook, die hem in de Fransche zaken mengde; wijl hij bij de Grooten, die in Frankrijk de Hervorming begunstigden, bekend raakte, en dezen spoedig zagen, dat deze Godgeleerde geen ongeschikt Hoveling was. In de tweede Afdeeling treffen wij beza aan als Hoofdpersoon in de twisten over den Godsdienst in Frankrijk. Eene korte voorloopige beschrijving van de gesteldheid des Hofs, en der heerschende partijen in Staatkunde en Godsdienst, opent dit tooneel, waarop beza, de bekwame en moedige beza, eene gevaarvolle hoofdrol speelde: gevaarvolle reizen, zamenkomsten, twistgesprekken, afgebroken, weder aangeknoopt, met beleid en veinzerij gevoerd. Welk eene rol catharina de medicis daar in speeldeGa naar voetnoot(*), wordt hier ontvouwd, als ook het gedrag harer mede- en tegenstanders. Wij kunnen zelfs de hoofdgebeurtenissen, zonder te lang te worden, niet aanstippen. Beza, toen het tot een bloedvergieten in den Burgerkrijg kwam, deelde in dit lijden, en zocht den moed, onder de gevaren des doods, door zijne stem te doen opwakkeren. Hij liet zich op de gevaarlijkste plaatsen vinden, | |
[pagina 594]
| |
ontwierp de manifesten, predikte vóór het gevecht, en troostte na hetzelve de gewonden. Na het stillen des storms in Frankrijk, keerde beza weder naar het vreedzaam Geneve, waar hij, bij kalvyn's dood, zwarigheden van eenen anderen aard ontmoette. Wij kunnen niet voorbij, hiervan eene door hemzelven gegevene schets op te hangen. De arbeid van den eersten Leeraar te Geneve maalt hij in dezer voege af: ‘De eene week na de andere, dagelijks voor eene vergadering, die geen woord onopgemerkt laat, enkel voor lieden, die het verstaan, een voorstel te doen; driemaal in elke week, voor een schitterend gehoor, de Heilige Schrift te verklaren; alle weken eens, in eene openlijke vergadering, waar elk regt van spreken heeft en tegenwerpingen kan maken, over eene opgegevene plaats der Heilige Schrift te disputeren; alle maanden een openlijk dispuut te houden; in den Kerkeraad te zitten, de kerkelijke belangen te onderzoeken, twistgedingen te beslechten, de stemmen der bijzitters op te nemen, volgens hunne meening, den eenen te bestraffen, den anderen te vertroosten, eenen derden, zoo het noodig is, uit de kerk te zetten. Daarbij geen wetgevend gezag, geen overwigt over de anderen te bezitten, en alrijd zijnen Ambtgenooten, die ook even zoo veel last hebben, gelijk te zijn.’ - Werkzaamheden naar buiten, briefwisselingen zonder tal, de Kerkelijke zaken betreffende, hielden den Opvolger van kalvyn bezig, en staag vond hij zich in Kerkgeschilvoeringen ingewikkeld. ‘Dat beza,’ gelijk zijn Levensbeschrijver opmerkt, ‘zich niet met noodgeschillen vergenoegde, maar vrijwillig nieuwe opzocht, zulks moet men uit de menschelijke natuur, en uit de prikkelbaarheid en ligtgeraaktheid, welke een eeuwigdurende strijd, onder den last van bezigheden gevoerd, verwekken moet, verklaren. Beza intusschen was niet vervolgziek uit heerschzucht, maar omdat zijn hart, te eenemaal vervuld met gevoelens van zuivere Godsvrucht, de gedachte niet kon dulden, dat iemand datgene, wat hij zoo gelukbevorderend vond, anderen ontrooven zou.’ Dit nogtans kan, zelfs volgens schlosser, hem niet van berisping vrijwaren in zijn gedrag omtrent ochino en castalio. In gunstiger licht plaatst hij hem, de nieuw ontstane scheuringen in Polen vermeldende. - Terwijl beza in verren lande zich bevlijtigde om de eenheid | |
[pagina 595]
| |
zijner Kerke te bewaren, hielden dringende zorgen te huis en in Frankrijk hem bezig; daar oorlog, pest en inwendige geschillen het noodig maakten, dat hij al zijn gezag besteedde, om de eenheid der leere en der tucht, van welke het uitwendig bestaan der Kerke afhing, te bewaren, en het ongeluk zijner Geloofsgenooten te verzachten. Dit alles moet ons den werkzamen en volijverigen Man vaak hoogst doen bewonderen. Zijn Brief na den dood der Koningin van Navarre aan haren Zoon hendrik IV is treffend en menschkundig; zijn gedrag na den Bartholomeus-nacht menschlievend omtrent de bezorging der gevlugte Leeraren: moed bezielde hem tot krijgshaftige tegenweer. - Nieuwe Kerkgeschillen hielden hem na den Vrede onledig, waarin hij weder eene door hemzelven wel eens gewraakte heftigheid en onvoegelijkheid in uitdrukkingen beging. - De twist met de Lutherschen over het Avondmaal hield hem lang bezig. Bekend, maar opmerkelijk, is het, dat beza altoos met Koning hendrik IV in verstandhouding bleef; diens overgang tot den Katholijken Godsdienst als een stap van noodzakelijkheid beschouwende, die de wonden van het verdeelde Frankrijk zou kunnen genezen. Met den Marquis de rosny, naderhand de Hertog van sully, hield beza briefwisseling; door dezen trachtte beza het beste voor het Rijk, en teffens het heil des Konings, te bevorderen. Opmerkelijk zijn eenige punten, op welke hij sully verzocht te letten, ontleend uit een MS. Goth., met beza's eigen hand geschreven. Aandoenlijk is beza's aanspraak aan Koning hendrik, toen hij in hoogen ouderdom gelegenheid vond dien te ontmoeten, en het antwoord van dien Vorst voor hem zoo vereerend als karaktermatig. Sully, de verdienstelijke sully, komt er in voor, als de tusschenspraak om de verzochte vergunning te verwerven. - ‘Bij dit alles,’ zegt de Koning, ‘moet hij, die u aan mij voorgesteld heeft, en die u zoo zeer bemint, u tot voorspraak dienen. Spreek met hem over 't geen gij begeert, en het moet al zeer moeijelijk zijn, wanneer hij het voor u niet verwerft.’ - Het verzoek was de slechting van het Fort St. Catharina geweest. Zoo ras de Koning het veroverd had, deed sully de bolwerken springen, en hendrik gaf aan die van Geneve vrijheid om 't zelve te slechten. De Koning wilde, na een lang gesprek, dat beza hem eenig gunstbewijs zou vragen. ‘Voor mij, Sire!’ ant- | |
[pagina 596]
| |
woordde beza, ‘verzoek ik niets, dan alleen van god, dat Hij uwe Majesteit, die bestemd schijnt om aan Frankrijk vrede en geluk te schenken, een lang leven verleene, opdat uwe Majesteit alle de Volken, aan uwen schepter onderworpen, met den gewenschten Vrede mag verblijden. Alleen voor de Hervormde Kerken, die tot hiertoe de voordeelen van het Godsdienst-Edict nog niet hebben kunnen genieten, bidde ik uwe Majesteit, dat hij derzelve in gunste gedachtig zij.’ - Die van Lyon hadden beza om zijne voorspraak verzocht: de Koning omhelsde den Grijsaard met hartelijkheid, stond hem zijn verzoek toe, bijzonder voor de Lyonnezen, en liet hem Koninklijk begiftigd vertrekken. Het Geldgeschenk kwam den lang aan bekrompenheid gewonen Grijsaard zeer te stade. Beza's gedrag, ook omtrent de Katholijken, te dezen tijde, deed de Fanatieken onder de Hervormden schreeuwen, dat hij tot het Pausdom was overgegaan. Wij hebben genoeg bijgebragt, om te doen zien, dat dit Werk eene belangrijke Bijdrage is tot de Geschiedenis der Hervorming. - De Vertaling is ons redelijk bevallen. Het nazien der proeven, bovenal in de Latijnsche aanhalingen, zou naauwkeuriger hebben kunnen wezen. |
|