lijke wijze, waarop hij de woorden der Cantate bearbeid heeft.
De Lofrede, welke dit zangstuk vervangt, waarin haydn's scheppend vernuft, dichterlijk kunstvermogen en blinkende verdiensten geschetst worden, is den Heere kinker waardig, dat is voortreffelijk schoon. Zij doet ons den onsterfelijken Toonkunstenaar in deszelfs eigene, hem onderscheidende, waarde kennen, als oorspronkelijk denker in de taal der aandoeningen, die aan zijne kunst eene geheel nieuwe gedaante schonk, en haar, meer dan iemand vóór hem, beschouwde als eene taal, welke zich voor het gevoel, en, door middel van de nabootsing der hartstogten en aandoeningen van het menschelijk gemoed, ook voor het verstand verstaanbaar uitdrukt. Vóór hem had men deze waarheid gegist en er werktuigelijk naar gearbeid, maar niemand had zoo regelmatig en aaneengeschakeld gedacht. Hij dacht het onderwerp van zijne hartstogtelijke schilderingen door, gelijk een dichter het plan zijner vinding overziet. - - - Door en na haydn werd de toonkunst eene taal, geschikt, om, geheel alleen en op zichzelve, dichtkundige voortbrengsels op te leveren; door en na hem werd zij de verhevene dichtkunst van die eindelooze onuitsprekelijke gewaarwordingen, welke, aan onze inwendige zelfbewustheid verknocht, te zamen dat fijn bewerkte snarenweefsel der ziel uitmaken, waarin ieder drift, ieder neiging, ieder aandoening haren toon, hare leiding, hare overgangen heeft.
De Heer kinker wijst de vele en groote verdiensten van haydn in onderscheidene bijzonderheden aan, zijne Hoorders meermalen herinnerende de meesterstukken van den vereeuwigden kunstenaar, en eenigen van dezelve beschrijvende, niet met de taal van den koelen kunstkenner, maar met warm, hartelijk gevoel en eene gloeijende verbeelding. Ja! kinker gevoelt de kunst, zoo als haydn, en na hem mozart, haar beoefende, in alle hare verhevenheid. Hij overtuigt ons van de waarheid zijner opmerkingen en uitspraken. Als haydn het ware kunstgevoel in beweging brengt, dan wordt men overtuigd van de armoede der woordenrijkste taal, wanneer zij zonder behulp der toonkunst tot het inwendig gevoel spreekt; dan gevoelen wij, hoe groot het verlies zij, hetwelk de dichtkunst heeft moeten ondergaan, toen zij van hare zuster, de toonkunst, gescheiden werd; maar te gelijk gevoelen