| |
Bijdragen tot Theoretische en Practische Geneeskunde, uitgegeven door het Genootschap, onder de zinspreuk: Arti Salutiferae, te Amsterdam. Iste en IIde Stuk. Te Amsterdam, bij L. van Es. In gr. 8vo. 136 en 176 Bladz.
Alle welmeenende pogingen, om, zoo veel omstandigheden en vermogens toelaten, mede te werken tot uitbreiding van wetenschap of kunst, verdienen aanmoediging; vooral ook dan, wanneer men de gegrondste hoop heeft, dat dezelve, behoorlijk ondersteund en aangevuurd, tot wezenlijk sieraad en luister dier wetenschap of kunst strekken zullen. Is deze aanmerking algemeen toepasselijk, zoo geldt zij vooral de Theoretische en Practische Geneeskunde, omtrent welke in Holland, helaas! sints lang, meer dan elders, eene onverschilligheid huisvestte, welke op geringschatting van Vaderlandsche voort- | |
| |
brengselen uitliep, en het middel werd, waardoor derzelver uitgave of instandhouding weldra gestaakt moest worden; terwijl alles alleen op het, door ons meermalen met lof vermeld, Geneeskundig Magazijn teruggebragt is, en tallooze buitenlandsche geschriften onzen bodem als overstroomen, in onzen boezem gretig opgenomen worden, en die der onzen jammerlijk miskend blijven.
Gelukkig, echter, dat het naauwelijks glimmende vonkje tot eene meer heldere vlam is aangeblazen, daar ons uit de voor ons liggende Bijdragen het oogmerk kenbaar wordt van een Genootschap, welks pogingen, om in ons Land de uitbreiding der Geneeskundige wetenschap te bevorderen, wij, door eene spoedige aankondiging, toonen willen te begunstigen en aan te moedigen. Wij gaan derhalve, zonder eenige verdere uitweiding, tot de zaak zelve over.
Het eerste stuk, dat ons hier voorkomt, is eene gedeeltelijke vertaling van het werk van wijlen den verdienstelijken en bekwamen doemling, ten onderwerp hebbende het onderzoek der vrage: kunnen gebrekkige gesteldheden der vochten ziekten, en de vochten ziek genoemd worden? Belangrijke vraag voorzeker, welker beslissing zoo moeijelijk, en waarover zoo veel getwist is. De gevoelens van onderscheidene bevoegde beslissers deswege te vernemen, moet den rationalen Arts, die zijne kunst niet als ambacht uitoefent, (ofschoon er, helaas! vele zoodanigen voorkomen) hoogstbelangrijk zijn. Doemling verdient daarom vooral geraadpleegd te worden, eer men de ontkenning der vraag, die door hem bevestigend beantwoord wordt, toestaat; meenende hij te regt, dat de vochten zich in een bewerktuigd ligchaam niet geheel passief verhouden; dat zij eigene werkingen onderling even goed voortbrengen, als zij werkingen in de vaste deelen veroorzaken; dat zij alzoo een deel van den Organismus uitmaken, en aan dezelve iedere aanspraak toekomt, welke men op eenig deel des bewerktuigden ligchaams als zoodanig kan toekennen, enz. Na dit breedvoerig onderzocht te hebben, komt hij tot de ziektekunde der vochten, uitmakende het tweede gedeelte zijns onderzoeks, en te vinden in het tweede Stuk des Genootschaps; zijnde de slotsom daarvan, dat er ziekten zijn kunnen, welke oorspronkelijk derzelver grondslag uit verkeerde werkingen der vochten ontleenen, of, met andere woorden, dat er ziekten zijn, welke noch uit vermeerderde of verminderde
| |
| |
werkzaamheid der vaste deelen, noch uit vermeerderde of verminderde opwekking, zijn af te leiden. - Wij twijfelen geen oogenblik, of dit allerbelangrijkst onderzoek zal vele voorstanders vinden, en de Redacteurs dezer Bijdragen verdienen lof voor de vertaling van een werk, dat voorzeker min bekend is, en zonder deze mededeeling welligt bij velen in vergetelheid zou gebleven zijn.
De Scheikundige ontleding van het Bevergeil volgt op het gemeld onderzoek; zij is eene vertaling van de reeds met roem overladene Akademische Verhandeling van den, in den bloei zijner jaren, aan ouders, magen en wetenschappen ontrukten Geneesheer bonn. Iets te harer aanprijzinge te zeggen, zoude overtollig zijn; de vertaling is ons zuiver voorgekomen, en wij gelooven, dat men, na de verdere mededeeling der Scheikundige ontleding, met die der Natuurlijke Geschiedenis en der Ontleedkunde van den Bever, den beminnaren daarvan wezenlijken dienst zou doen.
De Zenuwkoortsen beschouwd, zoo als zij in Berlijn in den winter van 180⅞ heerschten, met aanmerkingen over de prikkelende, versterkende en verzwakkende geneeswijze, naar 't Hoogduitsch van den Hoogl. hecker, wordt in het eerste Stuk begonnen en in het tweede geëindigd. Deze Verhandeling heeft Dr. van der breggen (zoo wij wel onderrigt zijn, een der Redacteurs dezer Bijdragen) tot Vertaler. Wij moeten aan dezelve den lof geven, die eene gelijke behandeling over de Zenuwkoortsen door hufeland toekwam. De voor ons liggende beschouwing verdient, om de belangrijkheid des onderwerps, deszelfs veelzijdige bewerking, bondig betoog, en de onpartijdige gebruikmaking van het ware en goede onzer voorvaders en latere geneeskundige Schrijvers, de billijkste en vereerendste lofspraak. Ook hier vindt Rec. alles met de doorslaande blijken van echte practische kennis doormengd, en het is vooral de lezing en toepassing dier regelen, waarop de juiste en weldadige aanwending der prikkelend - versterkende geneeswijze bij de Zenuwkoorts berust, welke Rec. niet genoeg kan aanbevelen. Zij bevatten, in zijn oog, alles, wat immer daaromtrent gezegd is of gezegd kan worden; en al ware er uit hecker's pen nimmer iets meer gevloeid, dan zou hij reeds daardoor aanspraak hebben op onze achting, dankbaarheid en lof.
De waarneming van Hydrops Ovarii, door f.h. hartog, Med. Dr. te Amsterdam, is allezins der lezing waardig,
| |
| |
en munt uit door naauwkeurigheid, zoo wel in de beschrijving der ziekte zelve, als van de opening van het lijk, na den dood der lijderesse. De Epicrisis, in het tweede Stuk, bl. 124, voorkomende, dient vooral, ter beoordeeling van des waarnemers gevoelen aangaande den gegeven naam van hydrops ovarii, en zijne wijze van behandeling, gelezen te worden; en waarlijk, wij houden onzen bekwamen Schrijver zeer berekend voor zijne taak, en durven hem gerust aansporen, om, in den loop zijner geneeskundige praktijk, zulke naauwkeurige waarnemers als boerhave, van swieten, morgagne, haller en anderen, wier onsterfelijke geschriften hij vlijtig schijnt te beoefenen, zich steeds voor oogen te stellen en te volgen.
Met genoegen las Rec. wijders de waarnemingen van den Hoogl. kopp, te Hanau, over de aanwending van de Loodsuiker in de Longtering, in het eerste Stuk dezer Bijdragen, bl. 110, en in het tweede, bl. 79, te vinden. Zij waren voorzeker eene vertaling waardig. Ongetwijfeld verdient dit geneesmiddel de oplettendste zorg en voorzigtigheid. In de handen van een' oplettenden, naauwkeurig toezienden Arts is hetzelve voorzeker een allerheilzaamst geneesmiddel, vooral in de phthisis ulcerosa, waarin Rec. het grootste nut van hetzelve ondervonden heeft. Hij hoopt, dat de Hoogl. kopp zijne waarnemingen voortzetten, en dezelve, even onpartijdig wegens derzelver gunstigen of ongunstigen uitslag, mededeelen zal.
Nu volgt eene vertaling van de waarnemingen over de Longontsteking, naar 't Latijn van den Hoogl. j. frank; een man, die in de Geschiedenis der Geneeskunde met roem bekend is, en wiens Acta Instituti Clinici Ticinensis tegen die van Vilnensis voorzeker nog al eenig contrast opleveren. Rec. gelooft ook, dat de Redacteurs, met oogmerk om dit te doen opmerken, de vertaling dezer waarnemingen gekozen hebben; en waarlijk, uit dit oogpunt beschouwd, doen zij ons den Geneesheer frank als een teruggekeerd en meer bezadigd man kennen, dien wij, na deze mededeeling zijner onderscheiding en geneeswijze der Longontsteking, daarin tot onzen voorganger en wegwijzer mogen erkennen en volgen.
Twee waarnemingen van door de operatie herstelde toegroeijingen van den Pisweg bij eerstgeboren kinderen, door den Heel-, Oog- en Breukmeester buchner medegedeeld,
| |
| |
gelijk ook de overzetting van een klein stukje van hufeland, over de waarschijnlijke oorzaak van de moeijelijke tandkrijging, en het daarmede verbonden grooter gevaar bij menschen dan bij dieren, maken het slot van dit eerste Stuk uit, en zullen beiden met genoegen gelezen worden.
In het tweede Stuk komen, behalve de reeds opgegevene vervolgen, nog voor eene vertaling der Verhandelinge van den beroemden hecker over de Keelontstekingen, bijzonderlijk over de vliezige of slijmproppige, en den Stikhoest van millar, door Dr. houtman te Weesp medegedeeld; eene Verhandeling, waarin wij op nieuw den man vol praktikale kundigheden zien spreken, en wiens beantwoording van de aan zichzelven voorgestelde vragen, waarmede dit gedeelte eindigt, een ieder gretig zal te gemoet zien in het volgend Stuk. De Vertaler verdient onzen dank, daar Rec., bij eene naauwkeurige vergelijking met het oorspronkelijke, hem berekend vindt voor zijne taak.
Twee oorspronkelijke stukken maken wijders den inhoud uit, bestaande in eene waarneming van Dr. donselaar, over de gevolgen van een doorgezwolgen bedwelmend vergif, door de Radix Ipecacuanha hersteld. Het Opium was hier dat vergif. Zeven stukjes had een roekeloos jongeling, die zich daardoor van het leven zocht te berooven, zoo gekaauwd als ongekaauwd, doorgeslikt. Ontzettend, ja schier ongeloofbaar was de hoeveelheid van hetzelve, bedragende de zwaarte van eene halve once en twee scrupels. Welligt was dit Opium niet van de beste soort; daarvan vindt Rec. geene melding. Hoe het zij, van het grootste belang is het, te vernemen, dat zulk een aanmerkelijk vergif in zijne vernielende werking beteugeld is geworden, en wel door de Ipecacuanha! Opmerkelijk is voorzeker de gedachte des Geneesheers, die op het denkbeeld kwam, om door het toedienen van dezen wortel het Opium te doen ontmoeten, door beider vereeniging eene derde het zweet voortbrengende werking te doen ontstaan, en het Opium als 't ware te dwingen om mede te werken ter genezing. In de maag zou dus een pulvis doveri daargesteld worden. Hoe wanluidend ook zoo iets in den eersten opslage moge klinken, zag echter de Heer donselaar zich in zijn doel niet te leur gesteld. Een ruim, overvloedig zweet in de drie eerste dagen, in den vierden neiging tot afgang en braking, waarop cholera volgde, waren de gevolgen; waarop, twee dagen daarna, eene gelukkige
| |
| |
herstelling plaats had. Waarlijk, indien ergens, het was hier vooral, dat de Kunst eene volkomene zegepraal behaalde.
Het tweede oorspronkelijke stuk bevat de proeve eener beknopte letterkundige geschiedenis van het Stelsel van brown, door den verdienstelijken Dr. de lemon vervaardigd. Daar wij hier slechts het begin aantreffen, willen wij, het vervolg afwachtende, onze beoordeeling opschorten.
Iets over de Scharlakenkoorts, medegedeeld door Dr. van der breggen, maakt het slot dezes tweeden Stuks uit; en voorzeker dit iets verdient, al ware 't alleen om de singulariteit, de aandacht der Geneeskundigen. In hetzelve wordt niets minder bedoeld, dan de tot hiertoe algemeen aangenomene gevoelens over de Scharlakenkoorts en hare geneeswijze den bodem in te slaan. Men behoeft niets meer te doen, dan den aan Scharlakenkoorts ziek liggenden eene zoo frisch of koud mogelijke lucht te doen inademen, daar het warm houden en voor togt bewaren gruwzaam en moorddadig wordt geacht. Ons bestek gedoogt niet, breedvoeriger uit te weiden; alleenlijk betuigen wij onzen dank aan den Mededeeler, wiens uittreksel toereikende is, om ons eenigermate met den inhoud van het Werk des Hoogl. reich bekend te maken, en wiens aanmerkingen wij tevens als de onze aannemen. - En zoo zijn wij aan het einde van onze opgave dezer Bijdragen gekomen. Van eenige aanmerkingen op taal, spelling en stijl willen wij ons onthouden; ons verblijdende, dat wij deze onderneming van het Genootschap Arti Salutiferae met ruimte mogen aanmoedigen. |
|