Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve van eens Christens Reize naar de Eeuwigheid, of Levensbeschrijving van eenen Christen, van zijne geboorte af, tot aan zijnen dood toe, door C. Meeuse, Predikant op den Hoek in den Lande van Axel. Uitgegeven met eene Voorrede, en een Bijvoegsel van Aanmerkingen, door J. Renier, Predikant bij de Nederd. Herv. Gemeente en Rector der Latijnsche School te Vere. Te Dordrecht, bij A. Blussé en Zoon. 1810. In kl. 8vo. 340 Bl., behalve de Voorrede.Na het allezins voortreffelijk Werkje van den geleerden patrik, onder den titel eener Geschiedenis van den Reiziger naar het Hemelsche Jeruzalem, reeds omtrent het midden der vorige Eeuwe in het Hollandsch vertaald, herdrukt, ja ook bij verkorting uitgegeven; na den lateren arbeid van g. geszner, De Christen in de Boerenwoning ten opschrift dragende, en van ons volmondig geprezen, in den jare 1808; na de bekroonde Prijsverhandeling van den Hr. swaan, omtrent dien tijd door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen in het licht gezonden, om bij den volke het vermaarde Stukje van bunjan door een beter te doen vervangen, naar de behoeften van den huidigen tijd berekend: kon het bijkans overbodig en eenigzins vermetel geacht worden, dat de Eerw. meeuse de pen opvattede tot een en hetzelfde oogmerk. Maar wij moeten onzen Schrijver het regt doen van te onderstellen, dat hij met beide eerstgenoemde Werkjes, even zeer als zijn Vriend en Ambtgenoot renier, onbekend is; althans van een of ander vinden wij nergens bij hen eenige melding: en zulks gelooven wij te liever, daar deze getuigt, aan den Man, wiens opstel hij met een Bijvoegsel van Aanmerkingen goedvond te verrijken, het laatstgedachte Stukje van swaan toegezonden te hebben, wanneer die alreeds zijne taak had afgewerkt. Ook was er geene reden, waarom deze Proeve, om iets in stede van den ouderwetschen bunjan te leveren, zou achterblijven uit hoofde der Prijs- | |
[pagina 486]
| |
verhandelinge, daar zij van dezelve, schoon, onzes oordeels, niet te haren voordeele, in vele verschilt, en ook op geheel andere leest geschoeid is, dan een der bovengenoemde Geschriften. Nu, daar elk Christen gaarne, behalve den Bijbel, een Handboekje te zijner stichting en naar zijnen Godsdienstigen denktrant leest, zal ongetwijfeld de moeite en vlijt van de Heeren meeuse en renier, tot heil en zaliging van het talrijkst Hervormd Kerkgenootschap hier te lande besteed, bij velen dank verdienen, en, onder den druk der tijden, zoo wij hopen, geenszins nutteloos bevonden worden. Terugziende op den voormaligen stuggen geest van Regtzinnigheid omtrent het aloude Leerstelsel, verblijdt het ons zelfs te ontwaren, dat eene ruimere denkwijze in dit Volksboekje heerscht, en hetzelve door de Eerw. Classis van Walcheren Kerkelijk is goedgekeurd. Trouwens dit laat zich gemakkelijk verwachten en oplossen, wanneer wij zeggen, dat deze Proeve, naar het uitvoerige, meer kostbare en zeer geachte Werk, de Beoefeningsleer van den Eerw. kist, in een kort bestek te zamengetrokken, en in eens Christens Reize naar de Eeuwigheid ingekleed, hetzelve dus voornamelijk tot schering en inslag heeft. Jammer maar, dat alzoo vele gegronde aanmerkingen, door ons en anderen omtrent gezegde Werk voorgedragenGa naar voetnoot(*), evenzeer, althans niet minder, gelden tegen dit Uittreksel, slechts onder eene andere gedaante en titel in het licht gegeven. Wat wij zelfs door den beugel hadden mogen zien in een Boek, geschreven voor meer Ervarenen, mishaagt ons ruim zoo veel, wanneer wij het in een Volksgeschrift, opgesteld voor weinig en minder belezen Christenen, aantreffen. Gelijk Ouders jegens hunne Kinderen den meesten eerbied hebben in acht te nemen, zoo moesten, naar ons oordeel, Leeraars van den Godsdienst, schrijvende of sprekende tot de onkundiger schare, vooral omzigtig zijn in het vermijden van bewoordingen en zegswijzen, die, welk een gezag zij hebben mogen in eenig Kerkelijk stelsel, bij ervarenis nogtans gebleken zijn, dweeperij of mystieken denktrant te begunstigen. Zelfs vinden wij geenen smaak daarin, dat Christianus steeds zichzelven, in dit Boekje, | |
[pagina 487]
| |
zoo zeer onledig houde met eene gansch onbepaalde belijdenis van zijne zware zondenschuld, verderf en onwaarde; met betuigingen van zijne vurige liefde en vertrouwen op God en op Jezus verdiensten; met andere heilige bespiegelingen en werkzaamheden; ja ook herhaalde voornemens opvatte, en zijne bekeering ter Deugd en Heiligmaking voortzette, onder geleide en krachtige medehulp van Gods Geest: zonder dat wij eenige bijzondere melding vinden van zijne werken der liefde jegens den Naasten; of wel dat hij zich te dezen, en ten aanzien van andere deugden, aan des Heeren volmaakt en Goddelijk Voorbeeld spiegelde. Niet dat wij hierom eenigzins als voorstanders der Leere van eigene Geregtigheid wenschen aangezien te worden, of anders, dan met Paulus, begeeren zouden te roemen dan in het kruis van Christus: maar wij keuren, in navolging van den schranderen patrik, alleenlijk dat geloove af, welk door dezen niet ongepast als nieuwerwetsch en hoffelijk betiteld en omschreven wordtGa naar voetnoot(*). - Maar wij hebben genoeg doen gevoelen, waarom wij aan deze Proeve hare waarde geenszins ontzeggen, en dezelve nogtans beneden elk der vroegere Werkjes, aan het hoofd dezer Recensie aangehaald, vermeenen te moeten rangschikken. |
|