Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 481]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Het hoog bewind der Godheid over het geheele Menschdom, zoo wel als over elken ondeeligen, in het naauwste verband met de volkomenste vrijheid des mensche gebragt, en naar bepaalde regels uit den Bijbel en de Geschiedenis der Wereld verklaard. Door W.A. van Vloten. IIden D. 1ste en 2de St. Te Amsterdam, bij W. Brave. 1810. In gr. 8vo. XXIV, 512 Bl.In het tweeden Deels eerste Stuk van dit voortresselijk Werk, van welks hoofdbedoeling wij onlangs verslag gedaan hebben,Ga naar voetnoot(*) zet de diepdenkende van vloten de korte ontvouwing der gewijde Geschiedenis, naar het voorgestelde ontwerp, voort van Koning Saul tot de geboorte van Jezus. Met diens Geschiedenis wordt het tweede Stuk aangevangen, en met een kort overzigt van die der eerste eeuw besloten. Bij dezen overgang tot een geheel nieuw tijdvak en gansch nieuwe orde van zaken, heeft men het noodig gevonden, eenige inlichtende, zoo wel als waarschuwende en verdedigende aanmerkingen, tot nuttiger gebruik vooral van dit gedeelte des Werks, bij wijze van Voorberigt, vooraf te zenden. Dit Voorberigt, aan de Uitgeefsters door die zelfde hand toegeschikt, van welke men, ook in het eersten Deels eerste Stuk, eene Lofrede op den Eerw. van vloten, met bijgevoegd beredeneerd verslag van 's mans uitgegevene Schriften, aantreft, bevat de verdediging van den Schrijver tegen eenige aanmerkingen, te vinden in de Boekzaal der Geleerde Wereld, voor Jan. en Febr. 1810. en tevens eene nadere aanwijzing, hoe dit Boek te gebruiken. De verdediger van hetzelve bekent, dat daarin eene geheele reeks van nieuwe denkbeelden en inzigten is te ber- | |
[pagina 482]
| |
de gebragt, maar verfoeit ten sterkste de hatelijke en on regtvaardige aanmerking van den Boekzaal-Schrijver, die derzelver voordragt aan eene berispelijke nieuwigheidszucht, of aan eene begeerte, om de zonderlinge te zijn, wil toegeschreven hebben, terwijl niets meer strijdig was met 's mans ware gevoelens en gevestigden afkeer van alle Neologie. Voorts handhaaft hij de eer van den Schrijver tegen eene, ook aldaar ingebragte beschuldiging van beganen misslag in de opgave van de geschiedenis der zalving van David door Samuel. Ondertusschen zien wij, ten aanzien van onderscheidene, aan van vloten bijzonder eigene denkbeelden en inzigten, in dit Werk voornamelijk ingeweven, met groot verlangen het beloofde vierden Deels eerste Stuk te gemoet, hetgeen men de uitgave van het derde Deel zal laten voorafgaan, behelzende een Algemeen wijsgeerig Overzigt van het geheele Werk: waarin wij dan opheldering verwachten van 's mans bijzondere begrippen omtrent de van zelfheid ten goede; het tweederlei beginsel in den mensch, of de oorspronkelijke verdorvenheid en het vernieuwd beginsel, aan allen, sedert Adams val, medegedeeld; het verstand des vleesches, en het gedichtsel des harte, boos van der jeugd af aan, in onderscheiding van die oorspronkelijke verdorvenheid; de volheid des tijds; Jezus, beschouwd als Zoon van God, Zoon des mensche, en als de Logos, het licht en het leven aller menschen; de wedergeboorte, zoo als die den zondigen mensch doet overgaan tot het lidmaatschap van het Koningrijk der hemelen. Veel liever, dan een zonder het overige onverstaanbaren brok, uit dit tweede Deel, mede te deelen, of berigt te geven van den geheelen vrij wat omvattenden inhoud, willen wij hier nog deze regels laten volgen, die de Voorberigt-Schrijver, beter, dan wij, met den geest van dit Werk bekend, zegt te moeten in acht genomen worden, om hetzelve wel te gebruiken. 1. Men beschouwe het plan van God, ter zedelijke opvoeding en volmaking van het menschdom, als een geheel, in het Paradijs aangevangen, door alle de wentelende eeuwen heen niet afgebroken, door de komst van Jezus Christus niet wezenlijk veranderd, maar gestadig voortgezet, nader ontwikkeld en uitgebreid, tot dezen dag toe gehandhaafd, en met het einde der eeuwen te voltooijen. 2. Men houde altijd het te voren opgegeven doel van | |
[pagina 483]
| |
den Schrijver onder de aandacht, om namelijk uit geschiedkundige daadzaken de overeenstemming van der menschen vrijheid en afhankelijkheid van God aan te wijzen: hetgeen de Schrijver, ook bij alle zulke uitweidingen, die er meest van schijnen af te wijken, nimmer uit het oog verloren heeft. 3. Men plaatse zich vooral, bij den aanvang der nieuwe bedeeling, bij de komst van Jezus Christus, in het standpunt, van hetwelk onze Schrijver uitging, en waarvan hij de omtrekken, in den aanvang van dit tegenwoordig Stuk, zoo juist, en met zoo veel scherpheid van oordeel, bepaald heeft. 4. Men make zich eenigzins gemeenzaam met de boven opgenoemde, en andere den Schrijver eigene denkbeelden: waartoe wij evenwel eerst het vierden Deels eerste Stuk zullen moeten afwachten. 5. Men leze alles, in onderling verband, met gezet nadenken, onbevooroordeeld, en met eene reine en vurige zucht voor waarheid en echt praktisch, zaligend Christendom. Wij voegen er, met opzigt tot den derden regel, dit nog bij, dat het bedoelde standpunt bestaat in de voorstelling van Jezus Christus, als heilaanbrenger niet slechts voor eenige weinige menschen, of voor een enkel volk, gelijk de vorige Geschiedenis den gang der Godheid bepaalde, maar als Hervormer en Hersteller van alle volken der wereld, van het geheele menschdom; waartoe, van 's werelds begin af, door alle daarop gevolgde eeuwen, de heerlijkste voorbereidselen gemaakt, en door Hem eerst in het ware licht gesteld en nader tot derzelver Gode waardig doel gebragt zijn, dat eenmaal ten volle zal bereikt worden, wanneer het door Hem opgerigt Godsrijk, dat allengskens onmerkbaar toeneemt, zal komen tot dien rijpen staat van voorbereiding, die het tijdstip zal zijn van zijne heerlijke verschijning, om de groote wereldherstelliug op deszelfs langzamerhand bewerkte hervorming te doen volgen. Wij houden ons oordeel over dit en andere aangenomene denkbeelden, waarop van vloten heeft voortgebouwd, terug, tot dat wij zullen in staat gesteld zijn, om het geheele Werk te overzien. |
|