delijk, van het eenvoudige tot het zamengestelde, van het gemakkelijke tot het moeijelijke. De voorstellen zijn uit beproefde Schrijvers der Oudheid ontleend, en voeren alzoo tot de kennis van het zuivere Grieksch. Ook maakt de verwijding der letters in den tekst den Leerling van zelve oplettend op dat gedeelte van het onderwijs, welk men bedoelt. Doch met dat alles is er niet weinig gebrekkigs is. Vooreerst, zijn de Lidwoorden vergeten, en dit gemis is van belang. Ten tweede, zijn de Volzinnen, in den beginne, te zeer zamengesteld, en vol van werkwoorden, wier kracht den Leerling nog voorondersteld wordt onbekend te zijn; en, ten derde, is het algemeene gebrek, dat onder ieder opstel de lijst voorkomt der woorden, die in hetzelve voorkomen, waaruit eene reeks van afzonderlijke woordenboeken ontstaat, die niet dan met de uiterste moeite, naderhand, kunnen worden gebezigd.
Het Latijnsche heeft zijne betrekking tot eene Spraakkunst, door denzelfden Schrijver voormaals vervaardigd, en, zoo wij meenen, ook bij den Uitgever van dit Stuk gedrukt. Doch ook hierin is, door de gedurige en afzonderlijke voordragt van Naamwoorden en Werkwoorden, in derzelver buigingen, en van andere taaldeelen meer, zoo veel omslagtigs en daardoor zoo veel overtolligs, dat het geduld van Onderwijzer en Leerling jammerlijk gepijnigd wordt; en dan, eindelijk, is ook hetzelfde gebrek in het Woordenboek achter aan, dat hetzelve niet doorloopt, maar naar de orde der paragraphen gesteld is, waardoor het gebruik zeer beperkt wordt. Ook is het Latijn hier en daar barbaarsch: b.v. op bl. 136, Deus nusquam est inclusus, nusquam exclusus; Venti horribiliores; bl. 143, Quanta est benignitas Dei, quod tam multas res creatas alit; bl. 145, quum iracundia maxime animum movet, tum tibi est diligentissime lingua continenda enz. Ook zijn de stellingen somtijds ellendig plat of ongepast: b.v. bl. 122, E puteis vel fluviis aquam haurimus situla, en bl. 153, In morte anima et corpus divelluntur enz.
Hoe veel goeds er dan ook in deze Leesboeken moge zijn, de Recensent kan ze niet wel aanprijzen, en acht zich, bij deze gelegenheid, verpligt, om den Uitgever, die zich inderdaad, door het drukken van een aantal Onderwijsboeken, zeer verdienstelijk maakt, ernstig te verzoeken, dat hij nimmer eenig geschrift van zoodanigen aard in het licht geve, zonder mannen van beproefde kunde vooraf te raadplegen, en nimmer alzoo, zonder de in het oog loopende gebreken te doen verbeteren.