Proef-ondervindelijke Verhandeling over de onlangs betwiste Waterweegkundige Stelling: Water weegt in Water. Vervat in twee Voorlezingen, bij de Maatschappij voor Natuur- en Letterkunde, onder de zinspreuk: Diligentia, in den Haag, door A. v. Linden van den Heuvell. In den Haag, bij B. Scheurleer, Jun. 1810. In gr. 8vo.
Het oogmerk des Schrijvers dezer Proefondervindelijke Verhandelinge was, volgens zijn Voorberigt, de onlangs betwiste Waterweegkundige stelling: Water weegt in Water, naar aanleiding van de bekende Proef van boyle, in hare juiste bepaling te doen kennen, en de verschijnselen, naar zijn inzien, onpartijdig en naar waarheid te verklaren.
Het is eene bekende zaak, dat Natuurkundige proefnemingen, wanneer dezelve met juistheid verrigt en onderhoudend behandeld worden, altoos het beschouwend gedeelte eener gemengde Vergaderinge het meest bezig houden. Geen wonder dan, dat een groot aantal Leden der Maatschappij Diligentia in den Haag, die het genoegen hadden deze beide Voorlezingen te hooren en de Proefnemingen te zien, den Heer van den heuvell ernstig aanzochten, dezelve door den druk algemeen verkrijgbaar te maken; te meer, daar een hunner waardige Medeleden, de Heer aeneae, zoo zeer in openbaren geschrifte betrokken is in het geschil over de wettigheid van het gevolg, eertijds uit de Proefneming van boyle afgeleid.
Wij zouden den Schrijver te kort doen, indien wij niet rondborstig verklaarden, dat zijne voordragt in bescheidene termen vervat is, en dat hij te dien opzigte alles heeft vermijd, wat eenigzins beleedigend kan geacht worden voor die Geleerden, welke met hem in gevoelen over dit stuk verschillen. Maar zal men, na zoo veel schrijvens over deze Waterweegkundige proef, sedert de Heer hesselink zijne aanmerkingen op de stelling: Vloeistoffen wegen in gelijksoortige Vloeistoffen, in eene Verhandeling aan de Leden der Maatschappij Felix Meritis, te Amsterdam, heeft voorgedragen, wel eenige gegronde hoop mogen voeden op eene billijke afdoening van het ontstaan geschil, zoo lange die Geleerden, welke met hem over de wettigheid van dat gevolg verschillen, kunnen goedvinden af te wijken van den waren aard des geschils, en den Heere hesselink gevoelens toeschrijven, die zijn Ed. openlijk heeft wedersproken, en die zelfs niet eenigermate uit zijne