Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 386]
| |
Verhandeling over het Puntdicht. Door P.G. Witsen Geysbeek. Te Amsterdam, bij P.G. en N. Geysbeek. 1810. In gr. 8vo. VIII en 70 bladz.‘Het is vermakelijk te zien (zegt de Schrijver in deze Verhandeling) hoe de heeren theoretici zich in allerlei bogt en wringen, niet om puntdichten te maken, maar om te bepalen hoe zij ze gaarne gemaakt hadden; want zelf maken, lieve Hemel! .... wie zou van een' Architect vergen dat hij zelf den troffel in de hand nam en mede metselde aan het door hem ontworpen gebouw! Zoo is het ook met de aesthetische Architecten: de meesten geven bepalingen en regels, weinigen voorbeelden.’ Wij willen het met de juistheid der vergelijking van een' Theoreticus met een' Architect en van een' Puntdichter met een' Metselaar zoo naauw niet nemen (schoon het ons voorkomt, dat de Heer witsen geysbeek, vooral door de laatste comparatie, zijner kunst juist geen vleijend compliment maakt) maar alleenlijk daarbij aanmerken, dat het waarlijk droevig is, te zien, hoe sommige aesthetische kunstenaars, gestadig met den troffel in de hand, er druk op voort metselen, zonder zelfs met de allereerste en noodzakelijkste bouwkundige regels bekend te zijn. Deze aesthetische metselaars zijn in onze dagen, naar wij meenen, veel menigvuldiger dan de aesthetische Architecten, en wij beschouwen hun broddelwerk vooral daarom met leedwezen, omdat zij met de kostbare bouwstoffen zoo onbehendig omgaan en vrij wat kalk en steen vermorsen, hetgeen, vooral in dezen duren tijd, toch onverantwoordelijk is. Het verblijdt ons, intusschen, dat de Heer witsen geysbeek noch onder de theoretici, die hem vermaken, noch onder de practici, die ons bedroeven, behoort, maar dat hij, reeds blijken hebbende gegeven, dat hij, als een knap aesthetisch metselaar, met den troffel wel weet om te gaan, thans ook toont in de regelen der Architectuur niet onbedreven te zijn. Het is, zonder twijfel, van belang, om met des Schrijvers wijze van denken aangaande het Puntdicht, hetwelk hij met gelukkig gevolg beoefent, bekend te worden, en wij zagen uit dien hoofde zijne aangekondigde Verhandeling over dit onderwerp met genoegen verschijnen. Hij gewaagt in dezelve eerst van de geschiedenis van het Puntdicht (en deze is zeer aardig en luimig geschrevenGa naar voetnoot(*)) dan | |
[pagina 387]
| |
van het wezen van het hedendaagsch Puntdicht, en houdt zich vervolgens bezig met deszelfs vorm, stoffe en alles, wat daartoe betrekkelijk is; zijnde de Verhandeling doormengd met een aanzienlijk aantal voorbeelden van allerlei soorten van puntdichten, van Nederlandsche Dichters van vroegeren en lateren tijd overgenomen. Ofschoon de Schrijver wel geen nieuw licht over zijn onderwerp verspreidt, maar slechts opgeeft, wat door anderen reeds over het Puntdicht gezegd is, kan men hem toch de verdienste niet ontzeggen, dat hij met veel vlijt verzameld, het merkwaardigste uitgezocht, de menigvuldige soorten van het Epigram duidelijk en naauwkeurig opgegeven en met gepaste voorbeelden opgehelderd heeft. Men vindt hier, in een kort bestek, alles bijeen, wat tot het Puntdicht betrekkelijk is, en daardoor heeft de Verhandeling eene volledigheid, die aan dezelve eene wezenlijke waarde geeft. Ten aanzien van het wezen van het Puntdicht laat de Schrijver ons even wijs, als wij vóór het lezen zijner Verhandelinge waren. Hij is van gevoelen, dat het zich aan geene vaste regels laat binden en onbepaalbaar is. Volgens den Schrijver, schijnt men er tegenwoordig vrij algemeen een kort hekeldicht onder te verstaan, en, schoon het niet altijd als zoodanig kan worden aangemerkt, wil de Autheur, vermits toch de meeste puntdichten een satyriek karakter hebben, het hoofdzakelijk van die zijde beschouwen, en vergenoegt hij zich met le brun's opgave van deszelfs vereischten, die het Puntdicht aanziet, ‘als een klein dichtstuk, vatbaar voor alle soorten van onderwerpen, eindigende met eene eenvoudige, klare en juiste gedachte.’Ga naar voetnoot(*) Aangenamer zoude het ons geweest zijn, dat de Heer witsen geysbeek eene juister bepaling van het Puntdicht gegeven, of, zoo hij daartoe buiten staat was, deze onvolledige van le brun, die eensdeels te beperkt en anderdeels te ruim is, had weggelaten. |
|