Leerrede, uitgesproken in eenen Vriendenkring, op den 4den van Herfstmaand 1809, ter gelegenheid van het Verjaringsfeest van zijne Majesteit den Koning van Holland, door Lemmink, voorheen Kapitein bij de Hollandsche Armee. Te Zutphen, bij H.C.A. Thieme. 1809. Voor rekening en ten voordeele van den Schrijver. In gr. 8vo. 16 Bl.
Zou men, bijaldien er gebrek kwam aan geordende Leeraren, of wanneer hunne bezoldiging ophield, hunne plaatsen welligt vervullen kunnen door Officieren, bij de Armee op pensioen gesteld? - deze gedachte viel ons in bij het zien van den titel; en, na de aandachtige lezing dezer Leerrede, komt het ons voor, dat dit lukken kon, indien althans de functien der Leeraren zich alsdan eeniglijk bepaalden tot het houden van Redevoeringen op soortgelijke Feesten. Wel is waar, en in de Leerrede en in de daarbij gevoegde Gebeden, is de dankbare melding van de verjaring des Konings vergeten; maar al doende leert men, en het is al wel voor eene eerste proeve; de Heer Kapitein maakt zeker bij deze eerste proeve eener Leerrede beter figuur, dan menig Predikant zou doen, wanneer hij den kansel met het slagveld, en de bef met den degen verwisselde. De tekst is Matt. XXII:21. De Predikatie is voor 't minst geregeld, nog al stichtelijk, en heeft de groote verdienste dat zij kort is. De Heer Officier heeft er dus bon op, wat ons betreft.