konden dit niet; en al kunnen het anderen, wat nut-steekt er dan toch in? Hij wil ook daardoor bij ongeletterde lieden, voor wien dit werk alleen geschreven is, de algemeene geschiedenis en oudheidkunde smakelijk maken: maar wij houden dit middel gevaarlijk, en het geneesmiddel althans erger dan de kwaal. Daarenboven erkent de Schrijver zelf, dat hij zich anachronismen veroorlooft, die ja wel den kundigen in het oog vallen, maar die der geschiedkunde, bij de zoodanigen, die er niets van weten, niets minder dan voordeelig zijn.
Intusschen in dit boekdeel worden de oude Volken behandeld; nu liggen de Grieken en Romeinen aan de beurt, waarop dan die van de Middeleeuwen en de Hedendaagsche Volken zullen volgen; zoodat wij voor het minst nog drie soortgelijke Stukken, als het tegenwoordige, te wachten hebben. Soortgelijke evenwel, hopen wij, in allen deele niet. Voor zulke soort van Lezers, als b.v. in de laffe Anekdote bl. 74. (waar de knecht naar de Comedie wil, om Semiramis te zien spelen, en de baas schemeravond verstaat, en er wel een kwartier uurs noodig was, om Semiramis uit schemeravond te haspelen,) behagen vinden, moest de Heer fokke niet schrijven. Maar het is, naar des Schrijvers elgen getuigenis, alles doorgaans mallepraat; en laten wij, tot bewijs, hoe de Schrijver dit zijn werk bij den regten naam heeft genoemd, het volgende afschrijven; het betreft de bevolking der wereld na den Zondvloed:
‘Bij al die oude, overoude traditiën van alle volken moet men niet veel nadenken; want anders heeft men zoo vele gapingen te vervullen en gaten te stoppen, dat men er toch nooit mede klaar komt. Het zij dan hoe het zij, dit vier paar menschen deed zoo hun best, dat weinig jaren naderhand een hunner naneven, met name Nimrod reeds in staat was verscheide steden te bouwen en dezelve te bevolken; hetzij nu deze steden slechts omheinde vlekken geweest zijn, en men hier op geene Londens, Parijssen, Amsterdammen en diergelijke steen-werelden te denken hebbe, zoo is het toch zeker, dat er al heel wat handen toe vereischt werden; en die moesten alle binnen eene eeuw er maar zijn; want Noäch ging uit de arke in het jaar der wereld 1657. en de Toren van Babel, waartoe ook nog al wat handen noodig waren, werd in 1757 gebouwd. (Andere zeggen 1788, en weer andere wat anders; de tijdrekening is eene der historiesche wetenschappen die wel het meest in de war ligt.) Zeker is 't ondertusschen, dat men ook tevens geboekt vindt, dat de oude aardbewooners vóór en kort na den grooten Vloed wel zesmaal zoo lang leefden dan wij, tegenwoordige sukkels, die ons eigen geslacht daarbij nog door oorlogen zoo uitroeijen, dat het te vreezen is dat het heele menschen race eens, even als die van 't groote dier Mahmoud, uitsterven zal; althans onder de Europeanen