Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeest der Eeuw, of Geschiedenis van den Menschelijken Geest in Duitschland, op het einde der XVIIIde Eeuw. Naar het Hoogduitsch van E. Brandes, geheime Kabinetsraad te Hanover. Te Amsterdam, bij de Wed. J. Dóll. 1810. In gr. 8vo. 220 Bl.Elke Eeuw heeft haar bijzonder karakter; de beginselen der menschen worden gewijzigd door de heerschende meeningen, en veranderen, even als de indrukken, met de wisselingen, welke ongevoelig in zeden en gewoonten plaats grijpen. Nu kenmerken onverdraagzaamheid en bijgeloof een tijdvak, dan laauwheid en onverschilligheid; de eene reeks van jaren staat geteekend door eigendunkelijke verachting van oude gebruiken, losbandigheid in zeden en grondbeginselen is de schandvlek eener andere eeuwe. Aandachtig te letten op de verschijnselen, welke zich in de zedelijke wereld vertoonen; de gebeurtenissen op te zamelen, welke de denkwijze der menschen wijzigen; de gevolgen te onderzoeken, welke daaruit voortvloeijen, en de karaktertrekken van den geest des tijds hieruit op te maken - is een werk, den denkenden Vriend der Menschheid overwaardig, en hoogst bevorderlijk voor derzelver heil. De Heer e. brandes, wijlenGa naar voetnoot(*) geheime Kabinetsraad te Hanover, in zijn Vaderland door onderscheidene wijsgeerige schriften met roem bekend, heeft in het voor ons liggend werkje dit loffelijk doel trachten te bereiken. | |
[pagina 327]
| |
‘In dit Tafereel,’ dus luidt het begin der Voorrede, ‘van de jongstafgeloopene 40 jaren, vindt men “de Vorsten en de Volken, de onderscheidene standen der Maatschappij, de gedragingen der Regering, Godsdienst, Ongodsdienstigheid, Letterkunde, Wijsgeerte, Opvoeding, levenswijze der groote wereld, met één woord al wat tot den gang van den menschelijken geest behoort,” voor zoo verre dit alles in Duitschland plaats had.’ Vooraf gaat eene inleiding (§ 1-42) tot het werk zelf, welke grondige aanmerkingen behelst over Duitschland in 't algemeen, over het onderling verband der kleine Staten, over de vermeerdering der Residentien van bijkans onafhankelijke Vorsten, over de oplossing van het Rijksverbond in de grootere Staten, over de gebreken van het Rijk, en over den invloed, welken dit alles, zoo ten goede als ten kwade, op het nationale karakter der Duitschers had. Het werk is verdeeld in drie tijdvakken, waarvan het eerste (§ 43-90) van den Zevenjarigen Oorlog tot 1780, het tweede (§ 91-198) van 1780-1790, en het derde (§ 199-289) van 1790-1800 loopt. In den Zevenjarigen Oorlog had zich eene groote maat van krachten ontwikkeld, en hiermede ontwikkelden zich tevens de bloesems der schoone en wetenschappelijke Literatuur in het Protestantsche Duitschland; maar midden in het schoon opkomende zaad lag echter het zaad van het zich welhaast ontwikkelende onkruid verborgen, hetwelk gedeeltelijk meer uit de opgewekte denkkracht zelve sproot, gedeeltelijk uit de in gewigtige staatshandelingen aangenomen stelsels ten voorschijn kwam, zoo wel in doen, als in nalaten; hetwelk te zamen onder drie hoofdpunten gesteld kan worden. 1) De groote veranderingen, die in religie en opvoedingszaken gemaakt werden. De vrijheid van drukpers, die zich in de Pruissische Staten niet over het drukkend finantie-systema, niet over de karige behandeling der dienaars van het burgerlijk bestuur, noch over de tirannieke behandeling der soldaten, noch over den gruwel der buitenlandsche werving durfde uitbreiden, hield zich bezig in het gebied der Theologie. Het bekende ongeloof van frederik den II breidde zich uit; zijn staatkundig indifferentismus weerhield het bestuur, om den verderfelijken geest tegen te gaan, zoo dat de strijdende Kerk welhaast de zegevierende werd bij het | |
[pagina 328]
| |
zich eerst vormend jongere deel. De schadelijke dwalingen van rousseau in het vak van opvoeding werden door basedow ten uitvoer gebragt. Men leerde de jeugd niets, dan wat zij volkomen begrijpen kon, waardoor alles, wat op religie betrekking had, van de kinderen verwijderd, en tot de jaren van rijper verstand verschoven werd. Men hechtte groote waarde aan de Philantropinen, en aan de opvoeding, daarin bewerkt. Deze groote veranderingen, nu, in het theologische en paedagogische vak waren 2) door de vorming van het idée, dat een Staat een van de hoogste magt ingerigt werktuig zij, begeleid. Het Prügel-bestuur van frederik wilhelm I werd onder deszelfs opvolgers volmaakt, het militaire mechanismus versterkt, ja de geheele Staat zoodanig als een werktuig georganiseerd, dat de Levitische Ceremoniewet geene grootere, den geest bekrimpende, lasten op de nakomelingschap van Abraham hoopte, dan deze strekking van den Pruissischen Staat. Eindelijk deden zich 3) groote ongelijkheden onder de beschaafde standen voor. De Adel genoot onmatige voorregten boven den Burgerstand; 't geen voor den geest van beide klassen zeer nadeelige gevolgen had. In het tweede tijdvak worden vijf hoofdgebeurtenissen opgegeven, als de voorname oorzaken van den toenmaligen tijdgeest. 1) De werking van de Orde der Illuminaten. Weishaupt en vooral knigge namen de schandelijkste listen en bedriegerijen te baat, om hunne beginselen, voor Godsdienst en Maatschappij even ondermijnend, voort te planten. Hun invloed was zoo veelbeteekenend, dat een geest van list en loosheid, aan het oorspronkelijk Duitsche karakter vreemd, ook na de ontbinding der Orde, vrij algemeen heerschend was. 2) Keizer joseph's Reforme. Deze Vorst kon slechts heerschen. Regeren, d.i. de menschen leiden, verstond hij niet. Hij wilde op eenmaal in alle vakken hervormen, en liet zich, bij al het goede, noch van den geest der eeuwige regtvaardigheid, noch zelfs van den geest eener ware wijsheid leiden. De vrijheid van drukpers, door joseph toegestaan, vermogt slechts idéen van den dag in een' snellen omloop te brengen. 3) De wederverwekte groote neiging tot afgetrokkene Wijsbegeerte. Het stellige, de ondervinding en geschiedenis werden veracht; eene ruime zedekunde, eene onwaardige zaligheidsleer werden in de theorie door de nieuwe formulen verdrongen, maar slechts ten voordeele | |
[pagina 329]
| |
van het beschouwend verstand, niet van de betering des inwendigen menschen. 4) De veranderingen in de Pruissische Monarchie, na frederik's dood. De opvolger, frederik wilhelm II, was een Heer, bedeeld met een zeer goed natuurlijk verstand; maar zonder een, den mensch treffend, vriendelijk opslag van het oog, (ohne treffenden Menschenblick, zonder diepe menschenkennis) en ten sterkste aan de zinnelijkheid overgegeven, in welker flijk hij, hoe ouder hij werd, des te meer verzonk. Onder hem vormde zich eene geheime Kabinetsregering, waaronder hij ten spel moest verstrekken aan zijne gunstelingen. Eindelijk openbaarden zich 5) de gevolgen van het stijgend genot, geteeld door den vermeerderden welstand en eene ligtzinnige zinnelijkheid. Men zag een vroeg begin der menigvuldigste beschaving en des sterksten genots; eene stijgende begeerte naar afwisselend genot werd heerschend; verscheidene soorten van genot vloeiden daaruit voort, en een aanzienlijk tegenwigt ontbrak algemeen. Drie oorzaken waren er, die inzonderheid in de laatste tien jaren der vorige Eeuwe op den tijdgeest in Duitschland werkten. 1) De Fransche Omwenteling. Zij bragt een groot enthusiasmus voor demokratische staatsinrigtingen en grondstellingen voort. Door vele schriften werd de neiging tot woeste vrijheidsidéen gevoed; deze stemming deelde aan de bedorvene neigingen den weelderigsten wasdom mede, verzwakte de gehechtheid aan den Godsdienst, de heiligheid van 't huwelijk, en ontnam alle vastheid aan den geestelijken mensch. Door het omrukken moest alles gelijk gemaakt worden. 2) Het denkbeeld van het gestadig voortstijgen der menschheid, uit eenzijdig welbehagen en trotschheid ontstaan, tot de gevaarlijkste verblinding geleidende, en op geen bepaald begrip gegrond, zoo min wat het subjekt als het objekt betrof, werd eerst door herder, en vervolgens door kant verbreid. Deze hypothese, eenigzins gelijk aan de droomen van een duizendjarig rijk, moest bij velen de plaats vervangen van het geloof aan de onsterfelijkheid, en diende in het politieke zeer tot ondersteuning der demokratische gevoelens. Elk opruijer, elk vernieuwer, met het voorkomen van goeden uitslag, kon dien grondslag zich ten nutte maken, ten einde het geloof te verwekken, dat het ook door hem beter zou worden, dan het voorheen geweest ware. Zelfs in een wetenschappelijk opzigt werd eene belagchelijke charlatanerie daardoor | |
[pagina 330]
| |
begunstigd. Eene hoofdbron der oppervlakkigheid van den tijdgeest werd 3) de spoedige verbreiding der gebeurtenissen en idéen van den dag door tijdingen (nieuwspapieren), Journalen en losse blaadjes, die aan eene dorre onrust en karakterloosheid ten voedsel en versterking dienden. Staatkundige tinnegieterij benadeelde den waarheidszin op 't aanmerkelijkste. Er ontstond de ellendigste aller ijdelheden, nieuws te weten, en rond te dragen. Hoe meer de schriften periodiek werden, hoe slechter derzelver inhoud zijn moest. Zij werden nogtans de eenige lektuur van velen, en werkten verderfelijk op de jeugd. De overdrevene lektuur der dagelijksche schriften trok meer bejaarde menschen bijna geheel af van het lezen van klassieke werken, die alleen den geest en het karakter kunnen versterken. Met de nieuwheid gingen ook de indrukken dier schriften verloren. Alles scheen slechts voor dat oogenblik te bestaan; en zulk eene circulatie van momentaneele idéen, die door deze lektuur ontstond, was geene vrucht aanbrengende circulatie, niet veel beter, dan de circulatie van straatgeklap. Men ziet uit deze korte schets van den inhoud des boeks, (waarbij wij ons zoo veel mogelijk van de eigene woorden des Schrijvers, naar de vertaling, hebben bediend,) dat de tijdgeest op het einde der XVIIIde Eeuwe, in Duitschland, hier zeer streng en ongunstig wordt beoordeeld. Doch wie, die zich de merkwaardige teekenen van dien tijd bij onze Naburen herinnert, ja wie, die op den geest, sedert de laatste dertig jaren zelfs in ons Vaderland doorgedrongen, met eenige aandacht heeft gelet, zal ontkennen, dat het bovenstaande zeer veel bittere waarheid behelze? Wij zeggen veel waarheid; want het ligt als in den aard van zulke algemeene en veelomvattende oordeelvellingen, dat de omtrekken veelal te scherp geteekend worden, en er wel eens overdrijvingen, en grootere of kleinere onregtvaardigheden, ontstaan. Van dit gebrek zijn vele voorstellingen van den Heer brandes gansch niet vrij. Hij schijnt ons de groote gebeurtenissen, welke op den tijdgeest krachtig werkten, met eene zekere gemelijkheid, altijd van de donkere zijde te beschouwen, blijft meestal eeniglijk staan bij de nadeelen van dezelve, zonder op de voordeelen te letten, en vermoeit door zijnen onophoudelijk klagenden toon. Hij vindt het ideaal van den tijdgeest, dat in zijnen boezem woont, nergens, en het minst in de laatste jaren der vorige Eeuwe, | |
[pagina 331]
| |
verwezenlijkt; maar men mag met reden twijfelen, of er wel ooit een tijdvak in de geschiedenis van 't menschelijk geslacht geweest zij, of komen zal, waarmede hij op zijn standpunt te vrede zijn zoude. Wij vergenoegen ons met deze algemeene aanmerking, die de denkende Lezer op de bedoelde bijzonderheden zal weten toe te passen, dewijl eene uitvoeriger ontwikkeling van dezelve ons de grenzen eener beoordeeling zou doen overschrijden. Verre zijn wij er echter af, om aan dit werkje den verschuldigden lof te weigeren. Neen; het behoort buiten tegenspraak tot de merkwaardige schriften van dezen tijd; het getuigt van eene diepe kennis der zaken, door den Schrijver behandeld; het kenmerkt deszelfs warmen ijver voor menschenheil, en is met een' waarlijk wijsgeerigen geest en krachtige welsprekendheid geschreven. Ofschoon voornamelijk op Duitschland toepasselijk, behelst het echter zeer vele aanmerkingen, welke ook in ons Vaderland met ijver verdienen behartigd te worden. Jammer is het, dat de Vertaling op vele plaatsen ontsierd is door grove sporen van het oorspronkelijk taaleigen, zoowel in de schikking der zinsneden, als in de overbrenging van sommige woorden. Ter staving dienen de volgende bewijzen: waardeschatting - ononderbroken - betrekt zich - verschillendheden - ontsprongen - overheevende krijg - voorgeworpen - voortrekbare - bescharen - aangrepen - lijdendheid - aanstreek. Op sommige plaatsen heeft de Vertaler den zin van 't oorspronkelijke niet gevat, waarvan in 't bovenstaande uittreksel blijk voorhanden is. Vreemd zijn de zelfstandige naamwoorden ten nutte making - in orde houding - toepasselijkmaking en vele soortgelijken; en oneigen is de meermalen voorkomende woordvoeging, bejammerene naaktheid deszelfs, in de eerste tijden deszelfs, enz. Wij maken den Vertaler op eenige zijner gebreken opmerkzaam, ten einde hij naauwkeuriger toezie, zoo hij het mogt ondernemen, om ook het laatste werk van den Heer brandes in onze taal over te brengen, dat als het vervolg van het aangekondigde geschrift moet worden beschouwd. De titel van dat werk is: Ueber den Einfluss und die Wirkungen des Zeitgeistes auf die höhern Stände Deutschlands. Hanover bei den Gebr. Hahn. 1810. |
|