wij in het hoofdgeschil geen partij in dit ons Maandwerk kiezen, zoo moeten wij toch aanmerken, dat niet alleen den vrienden van 't Zendelingswerk deze poging aangenaam wezen moet, maar ook de voorstanders van des Heeren haafner's werk hier meer dan eene redenering aantreffen, meer dan eene geschiedkundige daadzaak zullen opmerken, die indedaad de aandacht en overweging verdient van iederen vriend van waarheid. Het aanhangsel, 't welk slechts weinige bladzijden bevat, moet ten betooge dienen van des Schrijvers vroeger gezegde, dat eene opzettelijke wederlegging van het bekroond geschrift gemakkelijk, maar tevens zoo onaangenaam als nutteloos zou zijn: gemakkelijk, omdat haafner de zaak nagenoeg geheel alleen van voren beredeneert, daar de geschiedenis vooral beslissen moest, en, in zoo ver hij daadzaken aanvoert, slechts uit weinige bronnen heeft geput, en daarin nog niet handelde ter goeder trouw; hetwelk aan te wijzen niet veel kunde in de Kerkelijke geschiedenis zou vereischen, maar hoogst vervelend is. Nutteloos, omdat haafner en die 't met hem eens zijn zich niet laten overtuigen, daar zij vooronderstellen dat het Evangelie krachteloos is tegen zoodanige hindernissen, als men erkennen moet dat hetzelve ontmoeten zal, en daarenboven de waarheid en het belang van den Christelijken Godsdienst ter vervulling der algemeene menschelijke behoeften door hun niet wordt erkend: welke aanmerkingen wij in derzelver waarde laten; erkennende intusschen, dat voor hun, die juist uit tegenovergestelde beginselen het Zendelingswerk voorstaan, eene opzettelijke wederlegging van haafner onnoodig is, al ware het ook dat zijne geschiedkundige bewijzen vrij meer afdeden, dan de Schrijver dezer Verhandelinge aan dezelve toekent.
Dit Stukje zelve bevalt onder 't lezen, vooral omdat het vrij eenvoudig en duidelijk is, en men den Schrijver alzoo gemakkelijk volgen kan. Geschiedkundig tracht hij aan te wijzen: de pogingen, die aangewend worden tot het bewuste doel, zijn zoodanig, dat men er de gewenschte vrucht van wachten kan. Hij bepaalt zich (en ons dunkt met goed regt) tot hetgeen Protestanten gedaan hebben, en nog werkelijk doen; bepaalt het nut, dat men beoogt, en wijst de bronnen aan, waaruit men het antwoord kan opmaken, en alzoo besluiten, wat men van dezelfde of soortgelijke pogingen voor het vervolg mag hopen. Hetgeen deze Verhandeling bewijzen moet, is 1) dat er, in