Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief en Dichtmatig Iets aan den Heere J.F. Helmers, bij de uitgave van het Eerste Deel zijner Gedichten. Amsterdam, bij J.S. van Esveldt-Holtrop. In gr. 8vo. 29 Bl.Dat de Heer helmers, bij de uitgave zijner Gedichten, met den scherpen toon, waarop hij de staatkundige Omwenteling van den jare 1795 en derzelver Voorstanders zonder uitzondering gispt, aanstoot moest geven aan alle de zoodanigen, die, ter goeder trouwe en niet zonder schrander beleid, hun Vaderland in dien tijd dienden, toonde reeds onze beoordeeling van dat zelfde WerkGa naar voetnoot(*). Het is alzoo geenszins vreemd, dat één dier Voorstanders, die zich, aan het einde van dezen aangekondigden Brief, uit Amsterdam 13 November 1809, onderteekent s.i.z. wiselius, thans openlijk daartegen in het harnas verschijnt en zich, met de zijnen, verdedigt. Deze verdediging is mannelijk en opregt; zij kenmerkt den man, die reden geeft van de gronden zijner handelingen, en daarom, zelfs indien hij gedwaald had, eerwaardig is. Wat het eigenlijke dichtmatige dezer vrijspraak betreft, kunnen wij zulks, over 't geheel, niet even zeer roemen. Er zijn wel eenige sieraden van vergelijking en tegenoverstelling gebezigd; maar zij zijn, naar de kortheid van het dichtstuk, onzes oordeels, te lang gerekt. Ook is de wending der volzinnen te prosaisch; de echte Dichter spreekt meer bij gevoel, dan bij eene stelkundige redenering, en het is deze laatste fout, welke wij vaak opmerken in beschrijvende Gedichten. De Brief, welke voorafgaat, kent den billijken lof toe aan den Dichter, maar berispt alleen de spelling van eenige Grieksche en Latijnsche Naamwoorden, welke, naar het oordeel van den Heere wiselius, de vers - maat verminkte; zijnde zulks bijzonder toepasselijk op de woorden Pompea voor Pompeium; Dedona voor Dodona; Delphos voor Delphi; Iachus van twee lettergrepen voor Iäcchus van drie lettergrepen, enz. Gewis zijn eenige dezer aanmerkingen allezins gegrond; doch, aan den anderen kant, is het nog in lang na niet beslist, welke de echte Hollandsche spelling zij van woorden, | |
[pagina 305]
| |
uit vreemde, bijzonderlijk oude, talen afkomstig. - Ook die berisping des dichtwerks geldt niet, waar de Heer helmers Pygmalion zelf zijn eigen kunstwerk laat bezielen, ofschoon de fabel zulks aan Venus toeschrijft. Immers, de Hr. wiselius erkent zelf dit laatste als verdichtsel: en welke is nu de grond van hetzelve? Gewis niets anders, dan de verbeelding en kunstvinding des beeldhouwers, die zijn schoon ideaal dermate bezielde, dat hij er zelf op verliefde. |
|