Bij het Graf des Christen-Leeraars P. van der Wolk, gestorven den 20sten der Hooimaand 1809, te Groot-ammers. Te Dordrecht, bij A. Blussé en Zoon. 1809. In gr. 8vo.
Regt hartelijke, broederlijke ontboezeming, bij welke wij zoo wel het gebrekkige der kunst, als des juisten oordeels, toegevende over het hoofd zien. Wat al te sterk, echter, is de verbijstering des Dichters, die zich onderteekent a. de koning, wanneer hij, zijnen Broeder van den kant zijner edele hoedanigheid, als Leeraar van gezonde waarheid, verheffende, aldus schrijft:
Hij stelde Jezus reine leere,
Gezuiverd van het schoolsche schoon,
Ontdaan van menschelijke wijsheid,
In alle hare kracht ten toon.
Immers, wanneer de Leeraar nog dat Schoone, nog die wijsheid, welke in het schoolsche overig is, bij zijn onderwijs laat varen, dan blijft er waarlijk weinig anders over, dan - onzin. Doch de Dichter heeft dit gewis anders gemeend, en de overledene van der wolk was al te gunstig bekend van de zijde zijner godgeleerde beschaving en godsdienstige braafheid, dan dat eene verkeerde uitdrukking zijnen naam zoude kunnen bevlekken. Eere zij elken Leeraar des Christendoms, wiens asch zoo welmeenend gehelligd wordt!