onze Lezers mede te deelen. Het bevat de grondbeginselen der Platonische Wijsbegeerte, betreffende de Staatkunde. Deze zijn, uit de schriften van Plato zelven, door den edelen de geer, in wien de Heer van heusde den smaak voor dien goddelijken Wijsgeer had weten op te wekken, met de grootste oplettendheid en naauwkeurigheid nagespoord, tot zekere hoofdplaatsen gebragt, en daaruit een wel zamenhangend leerstelsel ontworpen; en wel in dier voege, dat wij niet weten, of wij meer ons moeten verwonderen over het diep doordringend verstand, dan over de buitengemeene scherpzinnigheid en wijduitgestrekte taalkennis van den Schrijver. De verhevene Wijsbegeerte van Plato, of wel van Socrates, door denzelven sprekende ingevoerd, wordt daarin zoo duidelijk en zoo bevallig in derzelver ware gedaante voorgedragen, dat het vrij algemeen tegen dezelve opgevat vooroordeel moet wegvallen. Zie hier het kort beloop van deze keurige Verhandeling.
Zij bevat drie Hoofdstukken, waarvan het eerste handelt over de verkeerde wijsgeerige begrippen, welke, ten tijde van Plato, in Griekenland, en wel voornamelijk te Athene, over waarheid en valschheid, over deugd en gelukzaligheid, en over de Goden, door de zoogenaamde Sophisten voorgestaan wierden, en over den lossen en wankelen staat van het burgerlijk bestier te Athene ter zelver tijd, veroorzaakt door de onbezonnen roekeloosheid van het volk en de bedriegelijke kunstgrepen der volkshoofden te Athene. In het tweede worden de stellingen en grondbeginselen der zuivere Platonische Wijsbegeerte opengelegd, zoo ten aanzien der Zedeleer, als der Staatkunde. Op aangenomene grondbeginselen betreffende waarheid en deugd, op de onderscheiding van drie deelen in de menschelijke ziel, de rede, de gramschap en begeerlijkheid, en van vier hoofddeugden, waarin de menschelijke volkomenheid vervat is, wijsheid, dapperheid, matigheid en regtvaardigheid, alsmede op deze grondstelling, dat er voor den redelijken mensch geen geluk is zonder deugd; op deze stellingen en grondbeginselen bouwde Plato zijne staatkundige grondregels, die dan hier tot eenige hoofdpunten gebragt, en, in eene geleidelijke orde, onderscheidenlijk verklaard worden. Het derde Hoofdstuk, eindelijk, handelt over sommige vreemdklinkende stellingen der Platonische Staatkunde, zoo ten aanzien der Regeer- als Huishoud-kunde. Van de eerste