| |
De Vaderlandsche Historie vermakelijk voorgesteld, door A. Fokke Simonsz. Iste Deel. (Beginnende met de aankomst der Batavieren hier te Lande, 100 jaren vóór de gemeene Tijdrekening, en eindigende met den aanvang der Grafelijke Regering aldaar, in den jare 923.) Met Platen. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1809. In gr. 8vo. 262 Bladz. buiten het Voorberigt.
De Heer fokke sz. is bij het lezend gedeelte zijner Landgenooten genoegzaam bekend, ook door zijne Boertige Historie van Engeland en Frankrijk, de eerste de Paketboot en de tweede het Hoekje van den Haard genoemd. Hij heeft het thans gewaagd, op dezelfde wijze de Geschiedenis van ons Land te behandelen. Het Werk zal (naar gissing) bestaan uit zes Deelen, waarvan het eerste, dat wij thans aankondigen, het tijdvak, op den Titel vermeld, behandelt; zullende het tweede bevatten
| |
| |
De Geschiedenis der Graven van het Hollandsche Huis; het derde |
- der overige Huizen; het vierde en vijfde |
- der Stadhouderlijke Regering; en het zesde Deel |
- der Omwending. |
De Schryver geeft zich vrij wat moeite, om zijnen arbeid voor 's hands te verdedigen en er de gepastheid van aan te toonen. Het Werk van wagenaar is zoo uitgebreid. Velen ontbreekt het aan vermogen tot aankoop van zulke groote Werken, en mede aan geduld en tijd, om dezelve door te lezen. Kort-Begrippen, heel schrale Skeletjes, zijn er in menigte, doch die zijn niet voldoende genoeg. Hij gelooft daarom, dat dat al te groote Werk en die al te kleine Werkjes geene genoegzaam algemeene kunde van 's Lands Geschiedenis onder alle klassen van Inwoners kunnen verspreiden. Het groote Werk is van te wijden bevang. Hierdoor moet de Auteur bijna kronijksgewijze verhalen. Dit maakt hem droog; door kortheid (wordt hij) duister, en, wegens het aaneengeschakeld verhaal van niet dan Oorlogen, vervelend. Het Werk is meer kronologisch, dan eigenlijk historisch, en de groote ruimte, die de Schrijver overzien moet, belet hem de Historie wijsgeerig te behandelen.
De redenering van den Heer fokke sz., die wij eenigzins verkort hebben opgegeven, wordt, voor zoo ver de zwarigheid van het omslagtige, vervelende en niet algemeen verkrijgbare van het Werk des Heeren wagenaar betreft, reeds op de eerste bladz. van het Voorberigt door hemzelven wederlegd door de aanmerking, dat het beste (en wij mogen er bijvoegen zeer bruikbare) uittreksel van de Vaderlandsche Historie van wagenaar in vier Deelen te Harlingen is uitgekomen. Doch - dit is het niet alleen. De Historie, zonder verdichting of opsiering voorgesteld, heeft weinig aanlokkends voor zulke Lezers, welke het niet altijd of alleen te doen is om te leeren, maar die lezen om zich aangenaam bezig te houden. Hieraan hebben wij te danken? de groote menigte van Romans en verdichte Geschiedenissen. Wil men nu, dat de algemeene meerderheid des Volks bij hare uitspanning wezenlijke zaken in het geheugen zal bewaren, dan dient men zich in het schrijven derzelve daarnaar te rigten, en zoo te schrijven, dat het verhaal van ware gebeurtenissen even opwekkend zij, als de Romans en verdichte Verhalen. Doch daar de voorstelling van ware gebeurtenissen geene verdichting of opschik duldt, is er niet anders op, dan dezelve derwijze en op dien toon voor te stellen, als geschikt is, om alle eenigzins te vermaken, enz.
| |
| |
Wat nu ons oordeel over dit Werk betreft, - schoon de Heer fokke zijn eigen vonnis reeds geveld heeft, door te zeggen, dat de voorstelling van ware gebeurtenissen geen opschik duldt, meent Rec. echter zijn gevoelen in dezen duidelijk te moeten opgeven: daar hem deze onderneming van den Heer fokke zeer ongelukkig voorkomt. Het doet hem inderdaad leed, dat een Man van kunde, vernuft, oordeel en belezenheid, gelijk fokke, zich verlaagd heeft tot het schrijven van een Werk, dat den smaak onzer Eeuwe (zoo het eens algemeen behagen mogt, waaraan wij echter met redenmeenen te mogen twijfelen) tot schande zoude verstrekken, de Geschiedenis jammerlijk verknoeit, en het nut, dat het verstandig beoefenen van dezelve stichten kan, voor het grootste gedeelte wegneemt. De Heer fokke schijnt zoodanig een oordeel reeds vooraf verwacht te hebben: want niet alleen in het Voorberigt, maar ook in het Werk zelve zoekt hij zijne zoogenaamde luchtige voordragt der gebeurtenissen te verdedigen. Is het wonder, dat hij hiertoe nu en dan genoodzaakt wordt, om de Geschiedkunde zelve regtstreeks aan te vallen, het hoog gevoelen, dat men van deze wetenschap heeft, tegen te gaan, en de onzekerheid en onbelangrijkheid van dezelve breed uit te meten? Voorzeker niet! dewijl dit toch het eenige middel moest zijn, om zijnen arbeid voor zijne Lezers te regtvaardigen. Daar de Recensent nog onder die ouwerwetsche Lieden behoort, welke eenen zekeren ernst en achtbaarheid in de wijze van voordragt en geheele behandeling van de Historie onmisbaar houden, kan hij ook niet ontveinzen, dat de losse en luchtige manier, waarop de Heer fokke over de Geschiedenis en de verdienstelijke Mannen, welke haar te boek gesteld hebben (waaronder onze wagenaar eene vereerende plaats bekleedt) niet op een' schertsenden toon, maar
in goeden ernst, spreekt, hem gevoelig heeft geërgerd. Het is hier echter met eene enkele pennestreek niet te doen, en fokke zal ondervinden, dat onze Natie, over het geheel genomen, nog te veel soliditeit bezit, dan dat zij zich door zijne paradoxe stellingen en drogredenen van eene ernstige beoefening der Geschiedenis, met name de Vaderlandsche, zoo als dezelve door wagenaar is behandeld, zoude laten aftrekken. Ver is het er nogtans van af, dat Rec. zoo zeer met wagenaar zoude zijn ingenomen, dat hij denzelven van alle gebreken zoude willen vrijpleiten, - en dat hij het plan, om onze Landsgeschiedenis op eene andere wijze en meer wijsgeerig te behandelen, zoude afkeuren. Integendeel - zulk eene onderneming zoude, vooral in dezen tijd, wezenlijk belangrijk zijn. Doch de Heer fokke zal zich toch wel niet verbeelden, dat zijne quasi vermakelijke Historie, zijne zoogenaamde luchtige voordragt eenige aanspraak heeft op
| |
| |
eene wijsgeerige behandeling? Zoo hij onze Geschiedenis op zoodanig eene wijze had bearbeid (waarvoor hij, naar Rec's oordeel, wel berekend zoude zijn) zoude hij de goedkeuring van de verstandigsten onder zijne Landgenooten hebben weggedragen; maar deze laten zich des Schrijvers onvolledige compilatiën, veelal in eene platte straattaal voorgedragen, voor geene Vaderlandsche Historie in handen stoppen.
Dan - laat ons de gronden, waarop fokke zijne stelling, dat de Geschiedenis geene ernstige voordragt vordert, zoekt te bouwen, wat nader onderzoeken.
Volgens hem is de Geschiedenis geene zoo hoogst ernstige wetenschap, als sommigen wel meenen: omdat zij niet op de zekerste waarheden steunt, en omdat de personaadjen, in dezelve voorkomende, meerendeels niet behooren onder de braafste en verstandigste zedelijke wezens. Doch wat hebben hier de onzekerheid van de Geschiedenissen en de slechte Karakters, in dezelve voorkomende, met ernst en scherts gemeen? Mag men dan over iets dat zeker en niet slecht is in het geheel niet schertsen? en mag men dan opzigtelijk alle dingen, die niet volkomen zeker zijn, op eene plat-komische wijze spreken - alle menschen, die niet braaf zijn, tot voorwerpen van spotternij maken? Immers geven niet altijd de meerdere of mindere zekerheid, maar dikwijls de aard en het gewigt van het een of ander onderwerp, aan hetzelve eene zekere waardij, en overeenkomstig met die waardij moet ook de behandeling, de wijze van voordragt wezen; terwijl men platte scherts en boert het minst kan dulden, wanneer men slechte personaadjen beschrijft, en derzelver gruwelen en onmenschelijkheden, ter afgrijzing en een waarschuwend voorbeeld voor anderen, met een deelnemend gevoel vermeldt.
Doch niet alleen, dat eene satyrieke of liever platte boertende voordragt (want deze gebruikt fokke) met den aard en de eigene achtbaarheid der Historie weinig strookt, men zal ook het doel, dat zich de Geschiedenis voorstelt, met zoodanige voordragt geenszins bereiken.
Het bestek eener gewone Recensie laat niet toe, dat wij het nut, dat een vlijtig en waardig gebruik der Geschiedenissen kan opleveren, aantoonen. Hetzelve is zoo zeker, zoo gewigtig, zoo uitgebreid, en zoo menigmaal door de beste Schrijvers voorgesteld en aangedrongen, dat men het niet in twijfel kan trekken, zonder de nuttigheid van alle opvoeding tevens in twijfel te trekken. Cicero, die misschien wel wat te veel aan de Geschiedenis heeft toegeschreven, noemt haar met regt: lux veritatis, magistra vitae. Wie toch (om slechts iets aan te stippen) kent niet de kracht van het voorbeeld? en waar is de school, waarin men door hetzelve zulk een uitmuntend onderwijs kan erlangen, als in de Geschiedenis? Zouden wij te veel zeggen, indien wij haar boven de onder- | |
| |
vinding den voorrang gaven? Wij leeren er brave en slechte karakters in kennen. De liefde voor het Vaderland (over hetwelk de Heer fokke zich al vrij zonderling uitlaat, hetzelve, naar Recensent's inzien, zeer ongepast met een huurhuis vergelijkende) wordt in deze school gekweekt, gevoed en aangevuurd, en geweldenaren en onderdrukkers, gedurende hun leven gevreesd en gevleid, worden in de Geschiedenis ontmaskerd en, door de vrije pen van den Historieschrijver met eene zwarte kool geteekend, voor de Nakomelingschap ten toon gesteld.
Doch deze en zoo vele andere niet min gewigtige voordeelen, welke de Geschiedenis kan aanbrengen, verdwijnen geheelenal, wanneer de gebeurtenissen en lotgevallen van Volken en Staten op eene boertende wijze worden voorgesteld. Niet om cicero na te praten, niet uit eene dwaze pedanterie, maar op zeer gewigtige gronden, vorderen wij, dat ieder Schrijver de Geschiedenis, welke hij te boek stelt, met zekere achtbaarheid voordrage. Welk eenen indruk kan men anders van zijne voorbeelden verwachten? Zoo b.v. de karakters van nero en antoninus pius nooit anders, dan in den smaak van fokke waren voorgesteld, zoude men dan wel zoo algemeen den eersten als een zedelijk monster (en daarvoor blijven wij hem houden, schoon fokke zijne ondeugden zoekt te bewimpelen en hem eenen Gek noemt) verfoeijen, - den laatsten als een' weldoener der Menschheid zegenen? Juist omdat het doel der Historie zoo ernstig, zoo edel, zoo achtbaar is, moet zij ook op eene ernstige wyze worden voorgedragen. Zoo dit op eenen burlesquen, plat-komischen trant wordt gedaan, zal haar doel nimmer bereikt worden. De belangrijkste voorvallen in de Geschiedenis zijn van zoodanigen aard, dat men er niet over schertsen mag. Het gevoel van het betamelijke, de goede smaak, ons eigen hart verbieden zulks om strijd. Stijl en voordragt moeten zich schikken naar de zaken, die men verhandelt. Wie zal over de verschrikkelijke rampen, die een Volk geteisterd hebben, eene luchtige Vaudeville opdreunen? Wie zal uit de menigte van treurige tooneelen, die ons de Geschiedenis aanbiedt, de stof voor een Kluchtspel ontleenen? Zoude men het dulden kunnen, dat men ons den moord van cicero op eene satyrieke wijze verhaalde? en zal fokke ons al de tooneelen, welke hem nog te beschrijven staan,
wanneer er slechts domme of slechte personen in voorkomen, op eene vermakelijke wijze voorstellen? Zal hij ons den dood van oldenbarneveld en de witten al schertsend en op zijne manier vertellen? Wie, die niet geheel van gevoel ontbloot is, zal niet, alleen op de gedachte hiervan, het Boek, vol van verontwaardiging, uit de handen werpen? Neen! de Geschiedenis mag niet vermaken in dien zin, als fokke vermaakt. Haar karakter is deftigheid en
| |
| |
waarheid, haar voorkomen achtbaarheid en ernst, haar doel deugd en gelukzaligheid, - zij is ‘eene wijsgeerte, die door voorbeelden leert.’
Wij geven gaarne aan den Heer fokke toe, dat de Historie een verhaal is der handelingen van feilbare en dwalende menschen, en niet van Engelen of hoogere Geesten, en wij erkennen tevens, dat men de daden van die feilbare en dwalende menschen, voor zoo ver dezelve dwaas en belagchelijk zijn, ook wel belagchelijk mag voorstellen; doch wij ontkennen, dat men zulks in de Geschiedenis mag doen. Dat de Heer fokke (en wie ook anders daartoe lust moge hebben) het een of ander wezenlijk belagchelijk voorval, de eene of andere belagchelijke personaadje uit het dagelijksch leven, of ook uit de Geschiedenis neme, voor zijn oogmerk bearbeide, en in eene Verhandeling of Voorlezing eens regt vermakelijk en Ironisch-Comisch voorstelle, zullen wij nimmer afkeuren: maar dat hij eene geheele Landsgeschiedenis, de Geschiedenis van zijn eigen Vaderland, wier ernstige beoefening, vooral in deze dagen, niet genoeg kan worden aangeprezen, op zulk eene vermakelijke wijze behandele - dit druischt aan tegen de achtbaarheid der Historie, welke een eigen ernstig en edel doel heeft; dit verlaagt haar tot den rang der grappige vertellingen; dit geeft den Lezer onbepaalde, verwarde en niet zelden geheel verkeerde begrippen van personen en zaken, die zij ons wil leeren kennen; dit beneemt haar alle de heilzame gevolgen, die door de kracht van het voorbeeld uit een waardig gebruik van hare voorstellingen noodzakelijk moeten voortvloeijen, en dit moet den Schrijver altijd de feil doen begaan, dat hij nu en dan de belangrijkste stukken vlugtig en ter loops behandele, om daardoor voor nietsbeduidende dingen, doch die uit hunnen aard voor eene satyrieke voordragt bijzonder geschikt zijn, ruimte te vinden.
De Heer fokke hoopt wel, dat elk beoordeelaar van zijn Werk in acht zal nemen, dat hij in hetzelve spreekt tegen ongeletterde Lieden, Vrouwen en Kinderen, en dat het niet voor ernstige Wijsgeeren en Geleerden geschreven is. Doch dit maakt de zaak nog erger. Geleerden, die met de Geschiedenis reeds bekend zijn, mogen de aardigheden van fokke gerustelijk lezen. Zij mogen zich al eens over den tijd beklagen, welken zij met die lektuur hebben doorgebragt, en zich somwijlen over het een en ander eens duchtig ergeren - daarmede houdt het ook op: maar ongeletterden, kinderen, die nog niet weten wat Vaderlandsche Geschiedenis beteekent, zullen zich door de lezing van deze vermakelijke Historie zonder twijfel van onderscheidene zaken en personen verkeerde en geheel valsche, althans bijster verwarde, voorstellingen maken. Neen! het opkomend geslacht moet niet bij fokke ter schole gaan, om de Geschiede- | |
| |
nis van het Vaderland te leeren kennen. Het is te beklagen, dat de beoefening van die Geschiedenis zoo zeer wordt verwaarloosd; doch wij houden het nog beter, er geheel onkundig in te zijn, dan dat men de Historie als een Roman leze, blootelijk om tot uitspanning en vermaak te dienen, en om zijne eerwaardige Voorouders eens te kunnen uitlagchen. - En dan nog de manier, waarop de Heer fokke vermaakt! Die met 's Mans schriften bekend zijn, weten, dat hij voornamelijk werkt door het Contrast. Hoe deftiger en achtbaarder eenig persoon is, hoe beter de Schrijver er partij van weet te trekken. Met de Heidensche Godheden kan men dat geroezemoes nog al verdragen; maar omtrent personen in de Geschiedenis, die om hunne deugden aanspraak hebben op onzen eerbied, of om hunne ondeugden onze verachting verdienen, is eene dergelijke satyre altijd kwalijk geplaatst.
Het beste van deze vermakelijke Historie is nog, dat dezelve inderdaad niet zeer vermakelijk is. Er komen nog al vele stukken in voor, welke de Schrijver ernstig behandelt, en deze hebben den Rec. het meest voldaan. Daaronder ontmoet men het een en ander, dat belangrijk is, en der aandacht van den Oudheidkundigen niet onwaardig mag worden gerekend. Het Dichtstukje van de XIVde Eeuw heeft ons inzonderheid behaagd, en doet inderdaad der kunst van den Heer fokke eere aan. Maar het zoogenaamde vermakelijke, dat men hier aantreft, verveelt schielijk. Fokke heeft reeds zoo veel in dezen trant geschreven, dat Rec. zich zeer zoude bedriegen, wanneer dit Werk zoo algemeen behaagde, als des Schrijvers vroegere Stukken wel behaagd hebben. Alles is zoo los en luchtig, ja somtijds slordig bewerkt; men ontdekt gemakkelijk, dat de Heer fokke zijne aardigheden niet zelden zoo maar in het wilde hier en daar heen werpt, en dikwijls treft men blijken aan, dat de Schrijver den behoorlijken tijd aan de beschaving van zijn Werk niet heeft besteed. De uitdrukking b.v. het bekwam hem, als het hondje de worst, komt in een kort bestek ten minste driemaal voor. Aan dezelfde overhaasting meent de Rec. te moeten toeschrijven, dat de Heer fokke onderscheidene onnaauwkeurigheden begaat. Zoo noemt de Schrijver op de eene plaats nero en op eene andere domitianus den laatsten der Caesar's, of opvolgers van julius caesar; zoo vinden wij antonius in plaats van octavius, willebrord voor bonifacius, en nu en dan een volzin, die zeer gebrekkig is, ja zelfs geen' zin oplevert, - ongelijkheden en slordigheid in taal en spelling enz.
Rec. vertrouwt genoeg gezegd te hebben, om deze vermakelijke Historie te doen kennen en op den regten prijs te
| |
| |
stellen. Het doet hem inderdaad leed, dat een Man, als de Heer fokke, wiens kunde en bekwaamheden hij waardeert, zijnen tijd aan zulk eenen arbeid verspilt, en hij hoopt, dat onze Natie nog niet zoodanig zal zijn verbasterd, dat de smaak voor Werken van dezen stempel algemeen heerschend worde. |
|