Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
De Man in de vier Tijdperken zijns Levens, door A. Loosjes Pz. Met Platen. Te Haarlem, bij A. Loosjes Pz. 1809. In gr. 8vo. 302 Bl.
| |
[pagina 268]
| |
en zeer uitgebreid was het veld, dat onze Schrijver over te zien en te doorloopen had, strekkende van de wieg tot aan het uiterst perk van during, welk de eene en andere der Seksen op aarde bereiken mag. Haren zoo onderscheiden aanleg, ontwikkeling en spelen; hare Jeugd, met al wat deze ten aanzien van ligchaamschoonheid en geest bekoorlijks oplevert; de valstrikken, waaraan dezelve door zinnelijkheid en verleiding is blootgesteld; gelijk mede de bemoeijenissen, waarmede zij zich in de verschillende standen der Maatschappije, ter bereiking van het doel harer bestemming, onledig houdt. Haren Mannelijken en Huismoederlijken staat, beider wijdverschillende, dan toch, door den Echtelijken band en Ouderlijke betrekkingen, tot één doel zamenloopende bezigheden des levens, veelal gewijzigd naar den kring, waarin de Voorzienigheid hen geplaatst heeft, of wel door zamenloop van middeloorzaken verhief of verlaagde; en het gedrag, welk, dien ten gevolge, den Man en de Vrouw, zoo jegens elkanderen als hun gezin, ook omtrent den Naasten en het Opperste Wezen, betame. Eindelijk het afgaand leven des Grijsaards en der Bejaarde Vrouwe; de raadgevingen, om waardiglijk, en met vermijding der zedelijke gebreken en zielszwakheden des Ouderdoms, hunne dagen te voleindigen, nuttig en bemind te blijven bij het opkomend geslacht, en zich voor te bereiden tegen den aansnellenden overgang in de Onsterfelijkheid. Ziet daar hetgeen elk ligt bevroeden zal dat rijke stoffe ter beschouwing in een tweetal Deelen mogt uitleveren aan de welversneden penne des Wijsgeerigen, en tevens van de Goddelijkheid der Christelijke Openbaringe doordrongen Schrijvers. Men verwondere zich dus niet over den omvang en het gewigt dezer Boeken, waarvan wij alleen den ruwen omtrek geschetst hebben, achtende zulks voldoende wegens de bekendheid van dit onderwerp, waarbij zich niets eigenlijk gezegd nieuws verwachten laat. Ieder van 's Levens tijdvakken beslaat in dezelve bijkans een gelijk getal van bladzijden, hoezeer loosjes wel het langste bij de kindschheid vertoefde, en wij niet zonder vreeze zijn, of zijne breedvoerigheid over dezelve wel zoo algemeen behagen zal, dat men ten haren koste niet gaarne iets meer over den Ouderdom zou wenschen gezegd te zijn. Wij althans hadden ook de bespiegelingen der Bejaarde Vrouwe niet ongaarne iets beter bewerkt gezien, en gevielen ons te dezen die over den Grijsaard ruim zoo goed: ook vonden wij luttel genoegen in de flaauwe beschrijving der Maagdelijke Schoonheid; een onderwerp, waaraan zich voormaals een homerus zelfs niet waagde. Deze aanmerkingen (en meer van gelijken aard konden wij voordragen) vloeiden ons ter penne uit, eer wij bedachten, om boven gezegde reden, ons daarvan te willen onthouden. Wij vergoeden het, door, uit den overvloed van | |
[pagina 269]
| |
schoone en tevens nuttige plaatsen, in dit Werk voorkomende, onder andere, de tafereelen van de gevolgen van den Wellust, in ieder Boekdeel, met gepaste en onderscheiden kleuren, zoowel als stijl, geschetst, der Jeugd van beide Seksen aan te prijzen ter lezing en gestadige herinaering, wanneer de verleiding haar met den bekorenden gifbeker nadert. Trouwens men kent genoeg, en herkent hier weldra de fiksche hand des Schrijvers, om ons ontslagen te houden van eenig bijzonder staal uit dezen zijnen arbeid over te nemen. Het jammert ons alleen, dat de uiterlijke tooi, waarmede zijn Man en Vrouw in het licht verschijnen, zoodanig is, dat zij zich te zeer als leden der zoogenaamde Groote Wereld voordoen, en eeniglijk, althans voornamelijk, daardoor bestemd schijnen tot een sieraad voor de boekzaal der Aanzienlijken en Rijken. Gedrukt op schrijfpapier, met een schoon vignet op elken titel, en bovendien beiden uitgedost met een viertal platen van vinkeles, dragen zij te weinig den stempel des tegenwoordigen tijds, waarin de zieltogende welvaart van dit Rijk, helaas! ten gronde dreigt te gaan. Hoezeer wij dus, als kunstminnaars, ons verblijden zouden en roem willen dragen op keurigheid van uitgaven, die onze Vaderlandsche pers voortbrengtGa naar voetnoot(*), thans zijn wij eenigzins verontwaardigd over die volstrekt noodelooze praal bij een Werk als dit. Is het niet te verwachten, dat, hoewel anders de lagere standen ook nut en leering halen mogten uit deze Bespiegelingen der vier Levensperken, ja schoon zij zelfs mede voor hun schijnen geschreven te zijn, dezen zullen afgeschrikt worden, om met eenen zoo zwierigen Man en Vrouwe kennis te maken, dien zij, wanneer bezuiniging en spaarzaamheid nog Vaderlandsche pligten zijn, niet te hunnent ontvangen mogen. Hartelijk wenschen wij den Heere loosjes toe, dat zijn verdienstelijk Geschrift toereikenden aftrek moge hebben onder onze vermogende Landgenooten; dan meenen wij tevens, ten slotte, het grootst getal onzer Medeburgeren omtrent deze en soortgelijke pracht-drukken te moeten herinneren, dat welligt meerdere wijsheid en even nuttige levenslessen voor hun te halen zijn uit oudere en onverdiend in een' hoek geschoven Boeken. |
|