verdeeling van het geërfde land. 2. In den dienst des tempels, in de offeranden en dergelijke beschikkingen, op Goddelijken last, tot voorkoming van twist en alle vermoedens van bedrog en eigenbelang, met veel wijsheid bepaald. Andere voorbeelden, waarbij, zonder Goddelijk bevel of blijkbare goedkeuring des Hemels, gebruik gemaakt is van het lot, Rigt. XX:9. 1 Sam. XIV:42. Jo. XIX:24. Ps. XXII:19. doen niets af tot aanprijzing. Uit gevallen van een bijzonderen aard, als Jos. VII:14. 1 Sam. X:20. is geen algemeene regel af te leiden; ook niet uit de handelwijze der Apostelen, Hand. I:23-26. in dit eene, zoo bijzondere geval.
§. 3. Zal het voorbeeld van wijze en goede lieden ook hier iets gelden kunnen? Antw. Geen voorgang van eenigen sterveling heeft zoodanig gezag.
§. 4. Wat schrijft het gezond menschenverstand, in dezen, voor? Antw. Men moet, zoo naauwkeurig en onzijdig mogelijk, onderzoeken, en, in gevallen, waar alles schijnt gelijk te staan, met anderen, die kunnen gerekend worden meer doorzigt te hebben, en onpartijdiger te kunnen oordeelen, getrouw raadplegen. In dier voege zal men nimmer tot het lot behoeven te komen.
§. 5. Kan dan het gebruik van het lot, bij het maken van eene kieslijst, en het doen van een beroep, alsmede bij het aannemen of afwijzen eener beroeping, aan ons Christendom wel eere of voordeel aanbrengen? Antw. De personen staan nooit volkomen gelijk, in de verkiezing, en voor den geroepenen doet zich altijd wel iets op, dat het aannemen of weigeren des beroeps genoeg aanraadt. Twijfelt men, in beide gevallen, en, weet men voor zichzelven niet, hoe te doen, men keere zich tot den Bijbel, tot het gebed om verlichting en besturing, tot den raad van het genegen hart en beter bevattend oordeel, men make gebruik van alle inlichting, en beslisse nu zonder vrees en zonder lot. Dit beveelt het gezond verstand, gewijzigd door het Christendom. Men hindert en onteert hetzelve, door liever te willen terugkeeren tot den staat van het menschdom, in zijne kindsheid, dat overal onmiddellijke tusschenkomsten der Godheid verlangde, of tot den donkeren nacht der middeleeuwen, toen men, in elke min of meer duistere zaak, door vuur- en waterproeve, de beslissing van den Allerhoogsten meende te kunnen daarstellen. Het is ten uiterste dwaas en ongerijmd, zich te verbeelden, dat die keuze de beste is, die, zonder be-