voeligheid; de wijsgeerte van de mode, natuurlijk, en voelbaar voor het gezond verstand, daargesteld in hare naaktheid; en het ellendig egoisme van den in zijn oog zoo veel beteren wijsgeerigen pogcher naakt ontdekt en diep beschaamd: dit is zoo nagenoeg de zedelijke strekking van dit boek, hetwelk met zoo veel warmte en tevens met zoo veel luim geschreven is, dat men het niet dan met deelneming en vrolijk genoegen lezen kan. Althans zoo ging het ons. De vader van rudolf en die van julia waren oude, trouwe vrienden; hare moeder was eene uitmuntende vrouw. Eene vereeniging tusschen hunne kinderen was de algemeene wensch, en ook de harten der jonge lieden hechteden zich met de grootste teederheid en het volkomenst vertrouwen al vroeg aaneen. Tusschen de oude Heeren viel nu en dan eene, dikwijls vrij ernstige, en voor den Lezer zeer grappige, kibbelpartij voor; de één toch had, toevallig genoeg, de regtsgeleerdheid tot zijn stokpaardje genomen, de ander haatte niets meer dan deze studie, en schold alle regtsgeleerden voor gekken. Julia's moeder verzoende dan altijd de vrienden, waarvan de een voor den ander volstrekt behoefte was. Eindelijk roch braken de familien: men verbood de gelieven allen omgang; dit batede toch niet, want de moeder bleef op hunne hand, voorzag de verzoening, waarnaar de beide vrienden al spoedig hartelijk verlangden; en de omgang der jonge lieden was spoedig weer vrij. Rudolf was met zijnen vader naar elders vertrokken; hij was een regte Zonderling; zoo als hij was opgevoed, al vroeg
geleerd regel en wet te verachten, kon dit ook niet anders; dan daar zijn vader, tegen zijne beginselen, dikwijls toch jegens zijnen zoon vrij despotiek was, bleef hij een goed mensch; hoofd en hart zaten kem op de regte plaats, en, de kinderschoenen ontwassen, moest hem de vader laten begaan, volgens de hem vroeg ingestampte beginselen; hij leefde dan geheel naar zijn eigen zin en volkomen onafhankelijk. Zekere schlosser was in 't gezin van julia, door een zonderling toeval, bekend geworden, en daar in opgenomen; een bevallig jong mensch; hij onderscheidde juultje, en had vooral ook zin in haar geld. Hij strooide den argwaan omtrent het karakter van rudolf in het hart van de minnares, slim en bedekt, en nam zelf altijd zijne verdediging op zich; het meisje kwam toch zoo ver, dat zij den geliefden bespieden liet en zelve bespiedde; en eindelijk schreef zij hem koel en verachtelijk, in de stelligste bewoordingen, in ééns maar af. Iedere poging was vruchteloos; rudolf kreeg zelfs geene opheldering, niets dan de diepste verachting. Zij had hem namelijk gezien, zelve gezien, in het allerschandelijkst bordeel, onder de allerverfoeijelijkste menschen. Het geval was dit: rudolf had kennis en vriendschap gemaakt met eenen schilder; de bekende