| |
Het Beleg van Rochelle, of het Ongeluk en het Geweten. Door Mevr. de Genlis. Uit het Fransch. Iste Deel. Te Middelburg, bij H.A. Abrahams en J. Ooms. In gr. 8vo. 196 Bl.
Hoezeer wij den leeftijd der eerste gevoeligheid, waarin alles van Liefde droomt, reeds lange voorbij zijn, en onze koelbloedigheid meer dan verzadigd is van den sentimenteelen stijl en beuzelpraat der meeste hedendaagsche Romans, met ongemeene oplettendheid en verwonderlijken ijver in onze moedertaal overgebragt, echter ontveinzen wij niet te erkennen, dat wij met gretigheid deze pennevrucht van Mevr. de genlis in handen namen, waartoe ons misschien
| |
| |
de roem van haren naam verlokken konde, en voegen, hetgeen meer zegt, met gelijke rondborstigheid hierbij, dat wij in éénen adem dit eerste Deel doorgelezen, en als met eenen jeugdigen lust verslonden hebben. In den Opdragtsbrief geviel ons bij uitnemendheid het doel, dat zich de vermaarde Schrijfster voorstelde met dit Werkje, en hetwelk zij, onzes oordeels, meesterlijk getroffen heeft. Ziet hier, wat ons Mevr. de genlis wegens haar ontwerp mededeelt: ‘Men heeft het Fanatisme, dat is een buitensporige en bloeddorstige ijver, veel meer door het Evangelie dan door de enkele Wijsbegeerte veroordeeld, geschetst; men heeft de grootheid van alle gevaarlijke hartstogten geschilderd: wat mij betreft, ik heb in dit werk willen schilderen de eenige grootheid, die geene voor anderen of voor zichzelven schadelijke buitensporigheden kan voortbrengen; de eenige, die altijd vergezeld gaat met eene onveranderlijke gematigdheid in beginselen; de eenige, die zamen bestaan laat, 't gene, in alle, wederkeerig vernietigd wordt, de Zachtheid en den Ernst, de Geestdrift en de Rede, de hartstogtelijke Drift en de Standvastigheid. Met één woord, ik heb de grootheid der ware Godsvrucht willen schetsen. Ik heb gelet op de nuttigheid, die dezelve kan hebben voor anderen en voor onszelven in alle de omstandigheden van het leven en in de grootste onheilen; en het is alleen overeenkomstig deze bespiegeling, dat ik het plan tot dezen Roman ontworpen heb. Dit plan vorderde noodzakelijk eene volmaakte Heldin; en, om haar zoodanig met waarheid en waarschijnlijkheid te schetsen, onderstelde ik haar nederig, leerzaam en den raad van eenen deugdzamen Leidsman volgende. Immers het is onmogelijk, dat een jong Mensch, hoedanig zijne beginselen en de zuiverheid van zijn hart ook zijn mogen, zich altijd onberispelijk gedrage, wanneer zij te veel op hare eigene krachten steunt en den raad der ervaring
verwerpt.’
Klara, een Meisje van zeventien jaren, opgevoed in een Fransch Klooster, buiten het oog van haren, of wezenlijken, of althans onderstelden, Vader montalban, die zich lange in Duitschland ophield, is de Heldin der Geschiedenis. Kinderen mogen niet meer verschillen van hunne Ouders, dan deze Dochter, die, bij de meest bevallige gaven der Natuur, tevens de hoogste voortreffelijkheden der Rede en aanminnigste zeden bezat, van haren norschen en ingetogen Vader, van het monster montalban. Een jonge Weduwenaar, de brave valmore, bemint haar hartelijk, en zij stelt prijs op zijne hoogachting en liefde. Uit zijnen vorigen Echt was dezen een Zoontje overgebleven, de kleene julius, even zeer zijn lieveling als die van klara. Met overleg van zijne Zuster amelia, besluit valmore, hoezeer met achterstelling van rijkere en meer aanzienlijke Dames, zijne hand
| |
| |
en hart aan het waardige voorwerp zijner genegenheid te schenken, en bij het hertrouwen ten behoeve van zijnen Voorzoon afstand te doen van een voordeelig Landgoed, anders en ook bij deszelfs dood aan hem vermaakt door zijne overleden Vrouwe, de Moeder van julius. Niets schijnt het geluk dezer Gelieven in den weg te staan. Ook montalban, door spel en buitensporigheden zeer diep in schulden stekende, en daarom verlangende dat klara grootere schatten betrouwen mogt, dan hij wist dat valmore buiten gezegde Landgoed bezat, vond goed zijne ware oogmerken tot stuiting van dit Huwelijk zorgvuldig bedekt te houden, ja bewilligde schijnbaar in deszelfs voltrekking, waartoe zich alles voorbereidt.
Hij inmiddels op zekeren morgen ter jagt zijnde, bragt men aan klara eene doos, met een Hoogduitsch opschrift aan haren Vader, doch uit onkunde der bedienden in die tale aan haar ter hand gesteld. Zij, niet ongewoon uit Duitschland juweelen en kostbaarheden te ontvangen van eenen onbekenden weldoener, opende, in onderstelling dat de doos voor haar was, dadelijk dezelve: dan met verbazing vindt zij daarin niets, behalve eenen blaauwen zijden neusdoek met een rood borduursel, een groot mes, welks ebbenhouten hecht in eenen hindenvoet eindigde, en eene ladder van touw. Het opschrift naziende, bespeun zij haren misslag, poogt dien te heelen voor haren gramstorigen Vader, en alles gelijk zij het vond in te pakken in de doos; terwijl valmore haar onder deze bezigheid bespiedt, overrompelt, en zij in hare verwarring op zijne schertsende vrage: wat deedt gij dan? het zonderlinge antwoord geeft: ik breidde; hetgeen den Minnaar, onkundig van de geheele toedragt der zake, eenigzins verwonderde.
Montalban, aan wien de doos bezorgd werd, vertrok daarna voor weinige dagen naar Pontoise, en valmore nog denzelfden dag naar Parijs, in welks nabijheid zijn Landgoed gelegen was; en stond deze, na afdoening zijner zaken, des anderendaags terug te komen. Amelia en klara verbleven dien nacht in het Kasteel, niet zonder eenige bekommering voor stroopers, die deze boschrijke oorden onveilig maakten, en ook geweld gepleegd hadden aan een naburig huis in het afzijn des meesters. Klara stond vroegtijdig op, met oogmerk om julius met eenige perzikken aangenaam te verrassen; wanneer de grijze Vader arsene bij haar werd aangediend, welken zij, gedurende zijn kort bezoek, uit de volheid des harte deelgenoot maakt van hare uitzigten op den echt met valmore, en tevens van hare moederlijke gevoe lens voor deszelfs Voorzoon. Na het vertrek des eerwaardigen Grijsaards begeeft zich klara naar den tuin, achter eenen zijvleugel van het Kasteel, waar julius zijn verblijf had met
| |
| |
eene Gouvernante en ouden jichtigen knecht. Hem daar niet vindende, zettede zij de perzikken op de tafel in het prieel, verschool zich onder dezelve, met ongeduld wachtende, dat het kind, als naar gewoonte, hier ontbijten zoude, en zij in deszelfs aangename verrassing deelen mogt. Intusschen was julius reeds spelende in den tuin, werwaarts hem de Gouvernante, ter zake van eene geheime zamenkomst met eenen Minnaar, in den vroegen morgen verbannen had. En nu opent zich het afgrijsselijk tooneel van klara's ramp! Deze, verscholen onder het tafelkleed, hoorde, na weinige minuten, eenige voetstappen het prieel naderen, en herkende met verwondering de stem van haren Vader, dien zij op eenen afstand van 18 mijlen meende verwijderd te zijn. Een onzeker gevoel van vrees hield haar onder de tasel; evenwel stond zij gereed, om onder dezelve van daan te komen, toen zij haren Vader en den jongen julius het prieeltje hoorde intreden. Ontsteld, verbaasd, bleef klara onbewegelijk en zweeg. - ‘Mijn God! mijn Heer de montalban - zeide julius - wat wilt gij dan met mij? ... Gij maakt mij bang ... Ik wil naar mijne goede ...’ Hier zweeg de zachte stem van julius plotseling .... oogenblikkelijk gaf hij eenen half gesmoorden schreeuw, en viel. Men ligt het kleed op, zonder onder de tafel te zien, en werpt schielijk een bloedigen ponjaard onder dezelve op het kleed van klara. De ongelukkige valt in zwijm. De Moordenaar, de afschuwelijke montalban, neemt de vlugt. Alles was van hem tot het plegen van het gruwelstuk bevorens uitgevorscht, bespied, overlegd. Vermoedens van schuld waren van hem ten verste afgeweerd; de ladder, op den muur geworpen, scheen deze gruweldaad op onbekende roovers en geweldenaars te zullen overbrengen; hoezeer die ladder, benevens het mes en den doek, bij derzelver
ontdekking door valmore en deszelfs Zuster, den vloek des moords op de ongelukkige klara laden moesten. Behalve de inspraak van een rein geweten, bleef haar, wier deugd niet van zich verkrijgen konde eenen Vader als schuldig aan te klagen, tot redding van hare eer of goeden naam, en ter behoudenis van zichzelve, of vrijwaring tegen eenen schandelijken dood, niets overig. Na de terugkomst van valmore, die alles in de wreedste ontsteltenis en verwarring te huis aantrof, vindt men haar bezwijmd onder de tafel, ruktze van uit hare schuilplaats, en heeft zij, in dezen kommervollen toestand, niets te zeggen tot hare verdediging. Zijne met zoo veel reden verbolgen bedreigingen, om haar in de armen der wrekende geregtigheid over te leveren; zijn uitroep: ‘Monster! gij zult onder de folteringen omkomen, en ik wil leven, om uwe straf te zien,’ is het toppunt des lijdens, welk haar eene duistere toekomst schildert. Alleen valmore ont- | |
| |
trok haar aan de woede zijnerboeren, die haar bij het overvoeren aan het Geregt poogden te ontweldigen én te verscheuren. In de hechtenis te Parijs is het de Eerw. arsene, die haar vertroost, bezoekt en sterkt; die ook de meeste aanleiding krijgt, om niet de Dochter, maar den Vader, voor schuldig aan de misdaad te houden. Bij het verhoor tegen montalban voor de Vierschaar, herkent zij de bewijzen van schuld, bindt zich aan strikte waarheid, ontkent alleen de daad; dan onthoudt zich haar kinderlijk gevoel, den booswicht te bezwaren, in wiens vertrek zij zelve bevorens de noodlottige doos gebragt had. De Vierschaar doemt haar; slechts één, de oudste der Regters, spreekt haar, wenscht in eenen brief, dat zij, door zich ziek te veinzen, hem tijd geven moge om werkzaam te zijn te harer behoudenis bij den Minister; dan klara blijft zich ten
dood der onschuld, hoezeer der schande, voorbereiden, onder troostvollen redewissel met den grijzen en diepgetroffen Biechtvader arsene, beklimt ten laatste met dezen het schavot, en ontvangt het Koninklijk pardon, toen reeds het dreigend zwaard was opgeheven. Valmore, hoezeer zijn Vaderhart bloedde, en klara, die hij zich had voorgesteld te huwen, geenszins kon vrijpleiten, wilde echter haren dood niet; had door eigen tusschenspraak bij den Kardinaal richelieu (hier in het voorbijgaan in zeer gunstig licht voorgesteld, of verdedigd tegen misduiding van zijn gedrag als Staatsdienaar) genade verworven, en dat zij in een klooster, dat der Boetvaardige Zusters, voor geheel haar leven gebannen wierd. Ja, daar was het, dat hij, in zware ziekte ter nedergestort, en ontheisterd in zijne verbeelding, die zich gaarne de ongelukkige klara als onschuldig wilde voorstellen, zich genoopt voelde, haar een kostgeld toe te staan. In dit verblijf der schuldigen en boetelingen wegens euveldaden, waar henen ook de Gouvernante van julius verzonden was, had klara, vooral in den beginne, en wel van gedachte Vrouwe, zeer veel te verduren, zag het kortstondig lijden des doods tegen dat van een schandelijk leven verwisseld, en kwam haar wederom de raad van Vader arsene, die haar bleef toespreken, geleiden en troosten, uitnemend te stade. Ook wanneer zij van de onbekende weldadige hand zich meer afgezonderd bevond, meerdere ruimte en verkwikkingen genieten mogt, was het haar eene zware proeve, in verachting en buiten de mogelijkheid te leven van zich wegens den aangetegen gruwel te kunnen zuiveren, met name bij valmore. Alleen de Godsdienst beantwoordde bij haar aan alles, en schonk haar voor eene duistere toekomst uitzigten op de zegepraal der Deugd. Hij toch boezemt voor dit leven de
onbegrensdste verwachtingen in, en leert gelijktijdig, die te kunnen ontberen, of zonder wanhoop of murmurering te verliezen. Welk door menschen uitgedacht stelsel zou dezen veelver- | |
| |
mogenden invloed op onze gevoelens, ons gedrag en onze bestemming hebben? In het geval van klara, die men onderstelt de heldin der menschelijke wijsheid te zijn, ontbloot van het Godsdienstig geloof, zou hare geschiedenis reeds geëindigd zijn: een zelfmoord zou hare veroordeeling zijn voorgekomen. Wil men de Deugd afbeelden, worstelende, met eene onwankelbare lijdzaamheid en moed, tegen de vreesselijkste rampen, dan moet men eene Christelijke heldin verkiezen.
Onmogelijk is het ons, van een aantal kleene bijzonderheden en menigerlei welgekozen Episodes, die de aandacht bezig houden, het vernuft en de menschkunde, zoo wel als de voortreffelijke beginselen, van Mevr. de genlis aan den dag leggen, te gewagen. Wij hernemen den draad van het afgebroken uittreksel.
Valmore herstelde langzaam van zijne gevaarlijke ziekte, sticht julius een vereerend grafteeken, verbindt zich bij deszelfs tombe tot de opvoeding van eenige ongelukkige weezen, blijft in stillen weemoed immer gedompeld, en kan, hoezeer hij klara tot het noemen van haren naam toe versoeije, niet af, zich meermalen aan haar en zijne gezette liefde te herinneren, welke hij thans vloeken moet, als de reden van den dood zijns onschuldigen kinds. - Niet minder blijft het aandenken aan hem, met eene wreede grievenis over de blaam, die op haar ligt, de rampzalige klara bij, die naauwelijks aan de eenzaamheid van het Klooster eenigzins gewoon is geworden, of zij ziet boven haar hoofd een nieuw en schrikkelijk onweder zamenpakken.
Van uit dit verblijf der Boete kon niemand verlost worden, ten zij bloedverwanten zich der ongelukkigen aantrokken, en, met aanbod van deze geheel haar leven in afzondering en onder toezigt te houden, bij den Minister bevel tot vrijlating bewerken en erlangen mogten. Montalban nu, immer ongerust dat klara hem verraden en vroeger of later beklappen mogt, vervoegt zich hierom ten Hove, met oogmerk, om, haar ontslag verworven hebbende, in een afgelegen oord zich schuldig te maken aan eene nieuwe en nog afgrijsselijker euveldaad, den moord zijner Dochter! Deze, derhalve, door de Priorin van hare slaking verwittigd, en tevens verstaande, aan wien zij dezelve verschuldigd was, alsmede den spoed, die ter harer wegvoering gemaakt werd, vat dadelijk de ergste vermoedens op tegen eenen weldoener, dien zij met het hoogste regt mistrouwde. Dan wederom maakt zich hare deugd het stilzwijgen ten pligt, besloten hebbende liever van de hand eens Vaders den doodsteek of het vergif te ontvangen, dan zelve hare betrekking jegens dat monster te vergeten. Alleen schrijft zij een kort briefje aan Vader arsene, met inroeping van zijnen troost, en melding, dat zij naar het Kasteel van Rosmal, aan de
| |
| |
oevers van de Rhône, werd heengevoerd. Gelukkig montalban, zich thans meester wanende van zijne prooi, liet zich door zijne zaken weinige dagen nog te Parijs ophouden; terwijl daarentegen de Eerw. Grijsaard, niet onbekend in die woeste oorden, dadelijk zich op weg begaf, de gierigheid des bewaarders van het Kasteel verschalkte, ja niet zonder gevaar zijns levens de sidderende klara van uit dat moordhol verloste. Wij laten haar, met het einde van dit Deel, in een achtbaar Gezin, welk wegens de uitmuntendheid zijner deugden met haren Geleider arsene voorlange bevriend was, en alzoo gereed om klara met opene armen op zijne voordragt te ontvangen en te herbergen in deszelfs eenzaam Landverblijf nabij Rochelle.
Gaarne zouden wij nog een woord zeggen wegens de uitschijnende deugden des onversaagden en geheel Christelijken Vaders arsene; de uitmuntende lessen en voorbeelden, in dit kleene Boekdeeltje voorkomende, die vertrouwen op Gods goedertierene en waakzame voorzienigheid leeraren; de lotgevallen des Gezins nabij de Zeestad Rochelle, waar zich de beminnelijke klara onthield; hare ontmoetingen naar en van het Kasteel van Rosmal, enz. Dan wij moeten ons afscheid nemen van Mevr. de genlis, met den wensch, dat de ervaren Vertaler ons, naar zijn woord, spoedig het tweede en laatste Deel zal leveren, hetwelk nader licht en reden geven moet voor den Titel, zoo wel als de zegepraal der Deugd behelzen. |
|