drie zijner leerlingen, het zij omdat bij dezen voornamelijk die twijfelingen hadden post gevat, 't zij omdat zij zijne grootste vertrouwelingen waren, op den berg afzonderde. Daartoe moest dan ook vervolgens de gedaanteverandering van Jezus, de verschijning van Mozes en Elias, en de inhoud van 't gesprek, over zijnen uitgang, dien hij volbrengen zou te Jeruzalem, door dezen gehouden, zoo wel als de stem uit de wolken voortgebragt, dienen. 't Geheele gezigt had de teregtwijzing der drie bovengenoemde vertrouwelingen eenig en alleen ten oogmerke. Hiertegen zou nog al 't een en ander kunnen gezegd worden, zoo als ook tegen de oplossing der gewigtigste bedenking tegen de letterlijke verklaring, ontleend uit de verschijning van Mozes en Elias, waaromtrent, behalve in den Kommentarius van paulus, wien 't den Eerw. beets niet moeijelijk viel te wederleggen, in de laatst verloopene jaren vrij wat is te berde gebragt.
III. Onderzoek, in hoe verre een Christen het Avondmaal des Heeren onwaardig kan gebruiken, door denzelfden. Over 't onwaardig eten en drinken, waarvan Paulus spreekt 1 Cor. XI:27, 29, oordeelt de Schrijver, met werenfels en anderen, te regt, dat dit eigenlijk thans niet zoo kan plaats hebben, als destijds in de Corinthische Gemeente, daar men vóór de viering van 't Avondmaal gewoon was liefdemaaltijden te houden, bij welken 't zoo verkeerd toeging, dat men geheel ongeschikt werd tot de regte waarneming der heilige instelling. Dat men desniettemin ook nu nog het Avondmaal onwaardig kan gebruiken, wanneer men daarbij de oogmerken dezer verordening uit het oog verliest, geheel andere oogmerken bedoelt en met ongepaste gezindheden nadert, wordt vervolgens, nog al eenigzins verschillend van den gewonen trant, aangewezen.
IV. Godsdienstige bespiegeling, bij de viering van het heilig Avondmaal, over het wederzien in de eeuwigheid, door denzelfden. Hierbij ligt het zeggen van Jezus, Matth. XXVI:19, Ik zal niet meer van dit druivensap drinken, tot dat wij eens weder op nieuw daarvan drinken zullen in het Koningrijk van mijnen Vader, ten grondslage.