Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1810
(1810)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 111]
| |
Proeve eener oordeelkundige Beschouwing van sommige belangrijke Onderwerpen, betrekkelijk de Ziekte der Geleerden van Mr. W. Bilderdijk, door Gijsbert Swartendijk Stierling, gewoon practiserend en Stads Med. Doctor te Haarlem. Te Amsterdam, bij Immerzeel en Comp. In gr. 8vo. 331 Bladz.Indien het Dichtstuk van den Heer Mr. w. bilderdijk, afgescheiden van deszelfs, te regt door een der Medebeoordeelaars geprezen dichterlijke waardeGa naar voetnoot(*), aan eene meer bepaalde, zoo wel physiologische en pathologische, als therapeutische heoordeeling onderworpen ware geweest, dan zou Rec. ruime stoffe gevonden hebben, om het ongegronde, tegenstrijdige en nadeelige in hetzelve, getoetst aan echte wetenschappelijke Geneeskunde, aan te toonen. De Beoordeelaar zelfs der dichterlijke waarde van genoemde Leerdicht, ofschoon verklarende geen Geneeskundige te zijn, gevoelde de onbestaanbaarheid en het zich wedersprekende van verscheidene denkbeelden en stellingen des Dichters; met hoe veel meer regt zou zich dus de in de Geneeskunde geoefende niet in staat bevinden, om dit op veelvuldige wijzen ten klaarste aan den dag te leggen! Het was ook om deze reden, dat Rec. vermoedde, dat het Dichtstuk van de zijde der Geneeskunde getoetst zou worden, en meende zich daarin niet bedrogen te zien, toen hem de Proeve van den Haarlemschen Geneesheer stierling ter hand gesteld werd, welke thans ter beoordeeling voor hem ligt. Ziet zich meermalen de Lezer, bij het vergelijken van den inhoud met het Werk, welks titel hem alles schijnt te beloven, jammerlijk bedrogen; zoo gebeurt het echter ook, aan den anderen kant, dat hij bij het doorlezen veel meer vindt, dan hij, op den titel af, had kunnen en mogen verwachten. In dit laatste geval nu moet Rec. erkennen zich bevonden te hebben, toen hij deze Proeve in handen nam. Hij kan evenwel den titel niet wel met den aard en den inhoud der Proeve zelve in overeenstemming brengen. De Schrijver immers zou de vruchten zijner overweging, na het lezen van het Dichtstuk des Heeren | |
[pagina 112]
| |
bilderdijk, bijzonder tot de Ziekte der Geleerden zich bepaald hebbende, ook zonder dadelijk dat Werk te wederleggen en zulks op den titel uit te drukken, hebben kunnen uitgeven; vooral ook, daar er in deze Proeve zoo veel voorkomt, bijzonder het 5de Hoofdstuk, dat in geen onmiddellijk verband met het Dichtstuk zelf staat. Velen zal de Schrijver nu op het vermoeden gebragt hebben, alsof hij, om te pronken met den naam van zulk eenen met regt beroemden Dichter, denzelven bezigde, ten einde nu eens zijne gedachten over een en ander natuur-, ziekte- of geneeskundig onderwerp in het licht te geven. Dit vermoeden is wel bij Rec., vooral na het lezen van des Schrijvers Voorberigt, waarin hij zich op eene gepaste nederige wijze aangaande het doel van zijn Werk nader verklaart, verdwenen; maar hij gelooft, dat ieder, en inzonderheid een jeugdig Schrijver, zich zoo veel mogelijk moet trachten vrij te houden van de geringste beschuldiging van aanmatiginge of verwaandheid. Dan, onze verdere aanmerkingen hieromtrent wederhoudende, die, ofschoon vooraf geplaatst, geenen nadeeligen invloed op deze vrucht zijner overweging kunnen hebben, willen wij ons thans meer opzettelijk bij den inhoud zelven bepalen; den Schrijver reeds bij voorraad verzekerende, dat wij zijn Werkje in geenen deele willen gerangschikt hebben onder de Boeken, welke niet hadden behooren gedrukt te worden, (zie Voorberigt, bl. XI;) iets, waarvoor hij reeds gewaarborgd is, daar andere Beoordeelaars, die zulk eene Rubriek hebben aangenomen, hetzelve daaronder niet rangschikten. Natuurkunde van 's menschen geest en ligchaam, ziektekunde en wijsgeerige bespiegelingen zijn de onderwerpen dezer Proeve. Vijf Hoofdstukken maken haren inhoud uit. Het eerste, over de pijn en den pijnverdoovenden invloed der ziele op het ligchaam handelende, strekt ter wederlegging van het geopperde gevoelen des Dichters, dat het zintuig der pijn, hoe teeder of hoe verouderd, nooit verstompt. Alles afdoende is het aangevoerde des Schrijvers tegen eene stelling, waarmede ook Rec. zich nimmer kon vereenigen; terwijl wij den Dichter in den 4den Zang, in zijne beschrijving van den slaap, zichzelven hooren tegenspreken, wanneer hij ter neder stelt, dat de slaap de zorg, de pijnen smoort. - Het tweede Hoofdstuk bevat tegenwerpingenen aanmerkingen betrekkelijk de zoogenaamde heelkracht der Natuur, tegen de stelling: de ziekte | |
[pagina 113]
| |
is heelingskracht en geen verdervingszucht. Ofschoon Rec. over 't algemeen zich wel vereenigen kan met het aangevoerde des Schrijvers, vreest hij echter, of hetzelve bij allen die uitwerking hebben zal; hier toch wordt de leer der Critische dagen zijdelings in een zeer ongunstig daglicht gesteld, en daarbij de Akademische Verhandeling van den Heer knoche aangehaald, op welke door anderen, voor eenige jaren, de gegrondste tegenbedenkingen aangevoerd zijn; terwijl, naar ons inzien, die ziekte, welke, geheel aan zichzelve, zonder hulp der Geneeskunde, overgelaten, ofschoon wel het gestel des lijders slopende, echter in volkomene gezondheid wordt opgelost, als eenige tegenspraak kon bijgebragt worden ter erkenning der heelingskracht en ter ontkenning van verdervingszucht. - Dat hij, die aan de Natuur hare bevelen afvraagt en leerzaam volgt, de ware kunst van heelen bezit, was de stelling, door den Dichter zoo onbepaald als onvoorzigtig tevens aangevoerd, en welke voorzeker eene duchtige wederlegging behoefde, daar zij (ofschoon wel eens de Arts zich, trotsch op zijn meesterschap over de Natuur, ten onregte verhief) velen tot luije aanschouwers en bespiegelaars over de werkingen der Natuur in de Ziekten gevormd heeft. Al hetgene nu ter staving van de onwaarheid der genoemde stelling des Dichters door stierling is aangevoerd, kan en moet den eersten, en iederen onwerkzamen Arts, als zoo vele daadzaken, overtuigen van de verderfelijkste gevolgen bij zulk eene handelwijze. - Het derde Hoofdstuk is meer bespiegelend en wijsgeerig, en bepaalt zich tot het denken en het denkvermogen, ter wederlegging van 's Dichters regel: geen ligchaam is gezond, waar 't denkend werktuig treurt. Ook hier zouden wij meenen, dat de redenering van onzen Schrijver niet voor allen even afdoende zijn zal. Dat zijne tegenwerping aangaande de gezondheid en de krachten der gekken, bij welken het denkvermogen treurt, niet van de sterkste is, zal spoedig in het oog vallen, wijl de Dichter zeker het oog gehad heeft op de eigenlijke Melancholia; waarvan wij ons overtuigd houden, daar hij het woord treuren bezigt; terwijl de Heer stierling ten onregte dit woord op het denkvermogen der gekken toepast, daar dit bij dezen veeleer vernietigd dan treurende is. En hoezeer worden wij op het uiterlijke aanzien bedrogen, en vertoont de krankzinnige niet zelden eene physieke gezondheid, welke maar | |
[pagina 114]
| |
al te dikwijls door de droevigste gevolgen wordt wedersproken, (vergelijk bl. 18). Al het overige, dat ook ter ontkenning van 's Dichters stelling: en 't stofloos deel bezwijkt, van 's ligchaams angst verscheurd, dienen zal, verdient de naauwkeurigste overweging, en getuigt van het schrander oordeel en de belezenheid des jeugdigen Schrijvers. - De besmetting, en de werking van smetstoffen op het ligchaam, maakt den inhoud uit van het vierde Hoofdstuk, waarin de aanleidende bronnen en oorzaken opgespoord worden, waaruit zoo wel zedelijke als ligchamelijke verbastering ontstaat; wordende daarbij het verband tusschen den val van den eersten mensch en den zoogenaamden toenemenden staat van verbastering nagespoord. Wij zouden te zeer uitweiden, indien wij in bijzonderheden over dit Hoofdstuk wilden treden; genoeg zij het, den Lezeren te verzekeren, dat zij ook hier meer vinden zullen dan zij vermoeden konden, en den Schrijver ons genoegen over de behandeling der daarin vervatte denkbeelden te doen blijken. - Het vijfde of laatste Hoofdstuk, dat wij reeds opgaven als niet dadelijk ter wederlegging des Dichters strekkende, bepaalt zich tot het leven, deszelfs oorsprong en verklaring, verband met de doode stoffe en met de ziel, tot de oorzaken van zwakte, het onderscheid, daarin gelegen, en tot de theorie harer geneeswijze. Aanleiding daartoe vond de Schrijver in die stellingen des Dichters, welke zich tot de versterking bepalen; rustende deze, volgens deszelfs gedachte, op den zamenhang der deelen, en is alzoo gelegen in de dierlijke stoffe zelve. En met opzigt tot de wederlegging daarvan moeten wij den Schrijver regt laten wedervaren, en hem danken voor de zoo fraaije als nuttige uiteenzetting zijner denkbeelden aangaande het leven en de zwakte: de Lezer ontvangt hier veel meer, dan hij billijkerwijze konde vorderen. Wij hebben voorts bij het doorlezen van dit Werk met genoegen gezien, dat de Heer stierling van eenige, door hem, meenen wij, vroeger aangenomene, en wel eens driftig verdedigde stellingen schijnt terug gekomen te zijn; als, bij voorbeeld, de bewerktuiging der vochten, de verwerping van den uitroep over sthenie en asthenie, de aanneming van een' quantitativen en qualitativen graad eener nadeelig werkende oorzaak of van eenen prikkel, enz. Ons oordeel, eindelijk, over den inhoud dezer Proe- | |
[pagina 115]
| |
ve, over het geheel genomen, is voor haren Schrijver allezins gunstig; wij hebben de beste gedachten omtrent zijne talenten, en beloven ons in hem een sieraad der edele wetenschap. |
|