| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Historische en aesthetische beschouwing van den geest en form der Evangelische geschiedenis. Door F.A. Krummacher, Doctor der Godgeleerdheid en gewezen Hoogleeraar aan de Universiteit te Duisburg aan den Rhijn. II Deelen.
(Tweede Berigt.)
Van zelfs komt krummacher langs dezen weg tot de onderscheiding van de verhalen der Evangelisten, met betrekking tot hunne bronnen. Zij verhalen sommige dingen als oog- en andere als oor-getuigen. ‘Bij de overgenomene verhalen komen niet alleen de aangevoerde omstandigheden, de geloofwaardigheid, de stand, en het doel van den eersten verhaler, maar ook vooral de situatie en het oogpunt, in en met welke de Evangelist het ontvangene wedergeeft, in aanmerking.’ Dit wordt opgehelderd door de ontwikkeling der Evangelische verhalen van 's Heilands doop, verzoeking in de woestijne, verheerlijking op den berg, geboorte, en vroege verschijning in den tempel; welke gebeurtenissen de Evangelisten als getuigen verhalen. De doop is, naar het bijzondere gevoelen van krummacher, de goddelijke beslissing van een' vereerenden wedstrijd tusschen jezus en joannes, welks onderwerp was: ‘wie van deze beide edele menschen voor de zaak Gods het meest werken, en de grootste opofferingen, het grootste werk op zich nemen zou? wie de uitverkorene Gods zij?’ - Opmerkelijk is de beschouwing van 's Heilands verzoeking in de woestijne, als eene parabolische inkleeding zijner uitzigten en overdenkingen bij de aanvaarding van zijn ambt. Schoon deze opvatting ook in ons Vaderland niet geheel nieuw zij, zal men dezelve echter met genoegen lezen; daar alles uit den geest van jezus en den tijd naauwkeurig ontwikkeld en op den toestand der Discipelen uitnemend is toegepast. Krummacher beschouwt de ver- | |
| |
heerlijking op Thabor als eene verschijning, waarmede de eigenlijke epoque des lijdens in het leven van jezus begint. Het oordeel der Discipelen over de verschijnende personen is, naar zijne opvatting, subjectief, en hij acht het even vermetel, het hoe dezer geestelijke gebeurtenis historisch te willen ontwikkelen,
als derzelver historische waarheid te willen ontkennen. - In de voorstelling van 's Heilands geboorte kunnen wij ons met den Schrijver geenszins vereenigen, daar hij het verhaal der Evangelisten niet letterlijk opvat, maar de geheele gebeurtenis als een familiegeval, als eene heilige overlevering beschouwt, welke zich allengs voortplantte, eindelijk schriftelijk opgesteld, en een onderwerp werd van episch-historische voordragt in onderscheidene gedaanten. Schoon, en geheel overeenkomstig met den geest der gebeurtenis, schetst krummacher, daarentegen, het kind jezus in den tempel.
‘Dat lukas dit geval heeft opgeteekend, en zoo schoon voorgesteld, doet reeds vermoeden, dat hij eene bijzondere manier van geschiedkundig voorstellen zal hebben;’ aldus gaat de Schrijver voort in zijn onderzoek. Dit bijzondere van lukas bestaat in het streven, om jezus in zijne menschelijke grootheid voor te stellen, waartoe hij alle kleine trekken uit deszelfs leven opzamelt. Zeer overtuigend zijn de redenen, welke voor dit eigenaardige worden aangevoerd, en gepast de voorbeelden, waarmede het gestaafd wordt. Datgene, wat lukas alleen heeft, wordt verdeeld in die opgaven, welke geheele gebeurtenissen behelzen, die hij alleen aangeteekend heeft, en waarvan de andere Evangelisten niets melden; of in enkele kleine omstandigheden en bijvoegsels, welke gevoegd zijn bij de gebeurtenissen, die de andere Evangelisten ook, maar korter opgeven, en welke deze wel niet opzettelijk, maar toevallig, en overeenkomstig den historischen geest en het karakter van lukas, vollediger maken. Na deze laatste aanvullingen met eenige voorbeelden te hebben bevestigd, onderzoekt krummacher de vraag, of jezus zijne redenen met opzet, en wel in dien zelfden vorm herhaald hebbe, en beantwoordt dezelve toestemmend. Men vindt hier treffende aanmerkingen over de Bergrede, daarheen strekkende, om dezelve als één groot geheel voor te stellen, t.w. (gelijk de Schrijver zulks eenigzins zonderling uitdrukt) als de eigenlijke acte van constitutie van het door jezus gegronde, zedelijk Godsrijk. Ter verdere ontwikkeling van het kenmerkende
| |
| |
in de berigten van lukas, volgen de bijvoegsels van dezen Evangelist tot sommige gebeurtenissen, de wondergevallen, bij hem te vinden, en aanmerkingen over de gesteldheid van eenige wonderen des Heilands. Overeenkomstig met het aangewezen standpunt van lukas, als historieschrijver, ontwikkelt krummacher vervolgens de karaktertrekken van jezus in deszelfs Evangelie. De betrekking van jezus tot vrouwen, zijne redenen tegen de Farizeërs, de weemoedige ernst in zijn karakter, en zijne overhelling tot eenvoudige, onbedorvene menschen - dit alles vindt men hier treffend ontleed. Hiermede eindigt de ontwikkeling van het eigenaardige in het Evangelie van lukas.
Alle deze aanmerkingen over de onderscheidene redenen van jezus, en de onderscheidene wijze van dezelve voor te stellen, strekken daarheen, om de waarheidsliefde en geloofwaardigheid der Evangelisten boven allen twijfel te verheffen.
Dezelfde waarheidsliefde is ook vooral blijkbaar in de opgeteekende redenen van jezus na zijne gevangenneming: want al verschillen de Evangelisten in de opgave van dezelve, zij stemmen nogtans daarin overeen, dat zij van dien tijd af een geheel ander karakter hebben, dan zijne vorige manier van spreken. Dit wordt gestaafd door eene onderlinge vergelijking van de berigten der Evangelisten, betrekkelijk deze redenen, en door eene ontvouwing van het onderscheidende, schoone en geloofwaardige van dezelve. Het resultaat van deze vergelijking is, dat de Evangelisten, die ooggetuigen waren van de laatste voorvallen uit het leven van jezus, eene nadere, levendiger deelneming aan dezelve in hun verhaal moesten aan den dag leggen; terwijl lukas weder als bedaarde Historicus verschijnt, die, zelf geen Apostel, maar slechts hun togtgenoot, en een even warme vereerder van jezus als deze, eene natuurlijke hoogachting jegens hen bewijst, en uit dien hoofde vele voorvallen, die 's Heilands vertrouwelingen niet tot eere verstrekken, maar die zij zelve met de grootste openhartigheid verhalen, in een verschoonend en zachter licht voorstelt. Wie gevoelt niet de teedere en vereerende menschenkennis, in deze aanmerking gelegen? Ten bewijze worden aangehaald de verloochening van petrus, het lijden in Gethsemane, de gevangenneming van jezus, het verraad van judas, en het verhoor van den Heiland. Schoon, en als uit ons hart geschreven, is de voorstelling van het lijden
| |
| |
in Gethsemane, als een strijd van het menschelijk gevoel met het goddelijk besluit, om voor het heil des menschdoms den dood te ondergaan. - Voortreffelijk zijn de menschkundige aanmerkingen van den Schrijver over het verraad van judas. Op eene natuurlijke, eenvoudige wijze toont hij, hoe judas, in wiens hart gierigheid, de wortel van alle kwaad, diep lag verborgen, van vriendschap en liefde tot misnoegdheid en verbittering tegen jezus moest overslaan, hoe deze inwendige opwellingen door uitwendige aanporringen werden versterkt, hoe zijn voornemen allengs in hem tot rijpheid kwam en ter uitvoer gebragt werd, en hoe, na zulk eene ontzettende daad, geen stilstand mogelijk was, vermits het doel bereikt, de daad volbragt, de hartstogt, die niet de vrije verkiezing, maar donkere neigingen volgt, bevredigd was, en het nadenken in deszelfs plaats trad. Wij voor ons achten dit stuk der Evangelische geschiedenis, 't welk zoo zeer verschillend verklaard werd, door deze uitvoerige ontvouwing voldongen. Hierop volgt eene vergelijking van de verhalen der drie eerste Evangelisten, betrekkelijk eenige afzonderlijke omstandigheden in de lijdensgeschiedenis.
Na dit alles gaat krummacher over tot de ontwikkeling van den veredelden Christelijken tijdgeest, bewezen uit de inrigting der Evangelien. Het Evangelie van mattheus is in zijnen vorm het meest Hebreeuwsch - niet omdat het voor Christenen uit de Joden is geschreven - maar omdat het in de vroegste tijden is opgesteld, toen het Christendom zich nog niet verder ontwikkeld en van het Jodendom losgerukt had, 't geen, naar de bedoeling van deszelfs Stichter, eerst allengs zou geschieden. Een aantal voorbeelden uit dat Evangelie bevestigen zulks. Het Evangelie van lukas, daarentegen, bevat in zijnen vorm de geschiedenis der voortgaande ontwikkeling van 's Heilands leer en van deszelfs ontwerp bij de Discipelen. Een vrijere geest en ruimere uitzigten kemmerken hetzelve. Ook behelst het reeds sporen van den toekomstigen togtgenoot des grooten Apostels der Heidenen, en bewijst des schrijvers duidelijker inzigten in het groot en alomvattend ontwerp van jezus; gelijk met gepaste voorbeelden wordt aangetoond.
Men ziet, hoe uitnemend geschikt het gezegde is, om den weg te banen tot de ontwikkeling van het denkbeeld des Godsrijks bij de Joden. Jezus vond dit denkbeeld als een algemeen heerschend volksgevoelen. Hij bediende zich van
| |
| |
dit beeld, niet omdat hij zich schikte naar de godgeleerde spitsvindigheden van zijnen tijd, maar omdat het voor zijn verheven oogmerk noodzakelijk was, uit hoofde van de innige vereeniging van hetzelve met de eigene vorming en het karakter der geheele Natie. Krummacher ontwikkelt dit Joodsche denkbeeld, en toont aan, hoe jezus hetzelve op verschillende wijze veredelde en tot het heerlijkste ideaal verhief, en in welk eene betrekking het stond met de leer van de onsterfelijkheid der ziele.
Dit alles nu wordt op de Evangelische geschiedenis zoodanig toegepast, dat het ter opheldering verstrekt van vele woorden, redenen en daden van jezus. Breedvoerig weidt de Schrijver vervolgens uit over de dichterlijke en profetische redenen van jezus, derzelver bedoeling, schoonheid, waarheid en voordragt bij de Evangelisten naauwkeurig ontvouwende. De voordragt is, naar zijn oordeel, fragmentarisch, en draagt vele kenmerken van de subjectiviteit der schrijvers; 't geen echter niet het minst de gelooswaardigheid van dezelve benadeelt, gelijk hij met bondige redenen aantoont.
Het slot des geheelen Werks is toegewijd aan eene ontwikkeling der Gelijkenissen in 't algemeen, en van sommigen in 't bijzonder. Vooraf toont krummacher, dat jezus door zijne gelijkenissen aan zijne Discipelen de zuiverste denkbeelden van het zedelijk en geestelijk Godsrijk wilde mededeelen, en bepaalt derzelver beteekenis. Waarom leerde jezus in gelijkenissen? Deze vraag wordt met een' diepen blik in de zaak beantwoord. Vervolgens worden de parabels als epische gelijkenissen met betrekking tot het Godsrijk beschouwd. Naar het gevoelen van den Schrijver, moet men de parabels niet aanmerken als zinnelijke inkleedingen van zedekundige waarheden, maar als gelijkenissen, welke in de eerste plaats eene, om het zoo te noemen, politiek-godsdienstige of theocratische strekking hebben, en ten deele in betrekking staan met de huishouding, gesteldheid en toekomstige ontwikkeling van het Godsrijk, ten deele met de pligten, welke op de Apostelen en Discipelen van jezus, als uitbreiders van dit Rijk, rustten, met derzelver verbindtenis met hunnen Heer en het nieuwe Godsverbond, waartoe dan ook de belooningen behooren, welke, bij eene getrouwe vervulling der pligten, hun ten deel zouden vallen. Na dit in 't algemeen over de parabels te hebben aangemerkt, zoekt
| |
| |
krummacher een' bepaalden gang in de voordragt van dezelve aan te wijzen.
Vermits vele parabels didactisch of paranaetisch zijn, of van dien aard, dat jezus door dezelve zijne vertrouwde Discipelen en Apostelen ter vestiging van het Godsrijk vormde, en die pligten in hen ontwikkelde, welke zij in hun aanstaand beroep, en met betrekking tot hunne toekomstige lotgevallen, zouden moeten vervullen, beschouwt onze Schrijver dezelve afzonderlijk, en ontwikkelt den inhoud en geest van de meesten.
Niets is natuurlijker, dan dat de laatste parabels van jezus, kort vóór zijnen dood aan zijne Discipelen medegedeeld, zijne bijzondere gemoedsgesteldheid moeten kenmerken. Hoe waar dit zij, welke betrekking deze parabels hebben, ten deele tot zijn naderend afscheid, ten deele tot de aanstaande lotgevallen van den Joodschen staat, en van de vijanden des Godsrijks, ten deele tot de toekomstige belooningen van zijne standvastige belijders, vinden wij hier voortreffelijk aangetoond.
Ten slotte volgen nog eenige aanmerkingen over de aesthetische waarde der parabels van jezus. Wie twijfelt, of de Schrijver vooral in dit gedeelte der H. Schrift diep is ingedrongen, die weet, welk een meester hij zelf is in deze verhevene soort van dichtkunde?
Men ziet uit dit beknopt verslag, welk eenen rijkdom van belangrijke zaken dit Boek bevat. De manier, waarin het is geschreven, beantwoordt ten volle aan de schoonheid en belangrijkheid des onderwerps. Krummacher, een man, die omvattende kunde en schranderheid niet slechts met eene levendige verbeelding, maar, wat meer is, met een godsdienstig harte vereenigt, dringt diep in den geest der H. Schriften. Zijn fijngevoelige geest weet uit alles het edelste op te zamelen, en dringt somwijlen met eene verwonderenswaardige juistheid door, waar menig Geleerde staat. Voor zijne reine ziel ontsluit zich het heiligdom van den Godsdienst, en waar hetzelve voor hem gesloten blijft, daar ligt de reden niet zoo zeer in zijn gemoed, als in den invloed der kunst op hem. Zijn hart is rein godsdienstig, en waar dit werkt, afgescheiden van allen vreemden invloed der speculatie, daar mist het ook zelden den waren zin.
De Vertaling heeft nog zeer veel van het oorspronkelijk taaleigen behouden. Maar - wij erkennen ook gaarne
| |
| |
het moeijelijke, om des Schrijvers woordenrijken en zwellenden stijl in eene zuivere taal over te brengen. De uitlatingen en inkortingen van het oorspronkelijke, welke de Vertaler op vele plaatsen noodig geacht heeft, kenmerken deszelfs oordeel doorgaans zeer voordeelig. Het spijt ons, dat hij niet de moeite genomen hebbe, de aangeteekende zinstorende drukfeilen te verbeteren. De meesten zijn zoo getrouwelijk overgebragt, dat men op eenige plaatsen juist het tegendeel leest van 't geen krummacher wil zeggen. Zoo leest men bladz. 19 in de noot: zij hebben meer een epos der toekomst bij de profeten, voor: zij hebben slechts, enz.; bl. 145. in welke ook hem hetzelfde wedervaren zou, voor: in welke ook hun, enz.; bl. 296. hij eerde in de genen, die hem vervolgden en doodden, de waarheid, voor: de menschheid; bl. 369. deze geestdrift van den Verrader, voor: deze begroeting; bl. 412. hoe weinig zijne jongeren bij zijn leven gisten en gissen konden, voor: hoe weinig zijne jongeren bij zijn leven den omvang van hetzelve gisten, enz.; bl. 417. dan mag hij ook niet als de derde persoon voor den dag komen, voor: dan mag hij ook alleen, enz.; bl. 449. zonder die in zijn prisma op te vangen, voor: om die, enz.
Wij wenschen het Boek in veler handen, en, wanneer hetzelve met den geest des oordeels en der onderscheidinge wordt gebruikt, twijfelen wij geenszins, of het zal, overeenkomstig den wensch van Schrijver en Vertaler, medewerken ter verheerlijking van god en jezus christus, en ter bevordering van redelijke Godsdienst- en Bijbel-kennis. |
|