| |
De Wegen des Levens, of de vraag: welk Beroep wilt gij kiezen? gedaan aan alle aankomende Jongelingen en toegewijd aan alle Ouders en Voogden, door A. Fokke Simonsz. Met Platen. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1809. Buiten het Voorberigt 278 bladz.
Onder dezen titel schenkt ons de Heer fokke sz. een welgeschreven en zeer bruikbaar werkje, dat, in het kort bestek van 278 bladzijden, den Lezer bekend maakt met de verschillende beroepen, die de Maatschappij oplevert.
In de Inleiding geeft de Schrijver het doel van zijn werkje aldus op: ‘Wie zijn leven onderhouden wil, moet de kunst bezitten om geld te bekomen, door de Maatschappij zulke diensten te bewijzen als zij thans noodig heeft: doch die diensten zijn oneindig meer, en verscheidener van aard, dan die, welke de eerste mensch behoefde; er worden dus oneindig meer geestvermogens vereischt, om dezelve te kunnen verschaffen; die vermogens laten zich in geesten ligchaamsvermogens verdeelen, en voorts in verscheidene soorten schiften, waarvan elk kiezen kan welke hij begeert; doch om die keuze te doen, dient men ze allen te kennen, en, om die kennis te bevorderen, is dit werkje ontworpen.’
Deze Inleiding, waar de Mensch in den natuurstaat beschouwd en deszelfs overgang uit dien staat tot de Zamenleving aangetoond wordt, heeft ons juist niet bijzonder behaagd. Over het geheel is zij niet zeer geleidelijk, ja somtijds bijster gedrongen. Het was onnoodig, dat de Schrijver zijn onderwerp zoo van gronds af ophaalde. De menschen leven nu eenmaal in Maatschappij. Hoe zij daarin gekomen - hoe de wederzijdsche afhankelijkheid, eigendommen en maatschappelijke betrekkingen ontstaan zijn, behoefde hier niet getoond te worden, en is ook elders duidelijker, vollediger en grondiger voorgedragen, dan het hier gedaan wordt.
Het eerste Hoofdstuk, over de keuze van een Beroep, beviel
| |
| |
ons beter. Het behelst vele lezenswaardige zaken, en steit de nuttigheid en waardij van zoodanig een werk, als de Schrijver hier levert, in het helderste licht. Het kiezen van een beroep in de Maatschappij is, zonder twijfel, een allergewigtigst stuk, en niet zelden hangt daarvan het geheele tijdelijk geluk of ongeluk van den kiezer ganschelijk af. Ouders en Voogden worden hierin vaak door verkeerde beweegredenen bestuurd. Kinderen oordeelen als kinderen, en hunne keus is, inderdaad, niet veel te vertrouwen. Zij worden te ligt aangedaan door de voorwerpen, die hen het naast omringen, zijn niet in staat, om het wezen der zaak te doorgronden, laten zich meestal door de uitwendige gedaante der dingen begoochelen, en de losse, nietsbeduidende indruk, meestal de vrucht van ijdelheid, jeugdige ligtzinnigheid en volgzucht, wordt dan niet zelden door onkundige en verblinde Ouders of Voogden als eene welgevestigde hoofdneiging beschouwd. Men zoude er eene gewetenszaak van maken, om die neiging tegen te gaan, en het arme kind wordt dan (volgens deszelfs eigen vrije keus, zoo het heet) in een beroep opgebragt, waartoe het, zoo als de droevige ondervinding naderhand leert, geene de minste geschiktheid heeft.
De Hr. fokke wil dus met regt de keus van een beroep dan eerst bepaald hebben, als het kind omstreeks 14 jaren bereikt heeft. Dan begint de oordeelskracht zich te ontwikkelen, en dan kan men den Jongeling zelven over zijne ware neiging raadplegen. Tot dien tijd kan men het kind met de voorbereidende kundigheden, welke in alle beroepen, ja zelfs in alle omstandigheden des levens, van het hoogste nut zijn, gemeenzaam maken. Welke die voorbereidende kundigheden zijn, en op welke wijze dezelve worden aangeleerd, wordt door den Schrijver in het tweede Hoofdstuk geleerd. Wanneer deze kundigheden verkregen zijn (fokke vordert, onzes inziens, wat veel, en er zullen weinig kinderen zijn, welke die kundigheden verkrijgen) dan moet de Jongeling zich tot het een of ander beroep bepalen. Om dit te doen, is het noodig, dat hij te voren de moeite en zwarigheden, zoo wel als de gemakken en aangenaamheden, daaraan verbonden, ten minste oppervlakkig, liefst echter zoo veel mogelijk is, leere kennen: want eens gekozen zijnde, moet men volharden en met den meesten ijver voortgaan. Wanneer nu deze keus verstandig is, dat wil zeggen, wanneer dezelve met de juist daartoe vereischte neiging en geestgesteldheid gedaan is, zal men doorgaans in het gekozen beroep gelukkig slagen. (Wij mogen er bijvoegen, wanneer dezelve overeenkomstig met de uitwendige omstandigheden des Jongelings gedaan is. Deze komen toch wel degelijk mede in aanmerking. Tot sommige beroepen b.v. wordt vooraf eenige voorraad van geld vereischt, tot andere de begunstiging van vermogende vrien- | |
| |
den of bloedverwanten, en niet zelden moet de belofte van den een' of anderen naastbestaande of begunstiger eenigen invloed hebben op de keus des Jongelings.)
Om nu dit gewigtig stuk, die zware keus te gemakkelijker te maken, behandelt de Schrijver alle mogelijke te aanvaarden Beroepen afzonderlijk, en verdeelt dezelve in drie Hoofdklassen, namelijk in verstandelijke, vernuftige en werktuigelijke. Onder de verstandelijke brengt de Schrijver de Godgeleerdheid, Regtsgeleerdheid, Geneeskunde (liever: Geneeskunst) Wijsgeerte en den Koophandel. Onder de vernuftige, alle Kunsten, hetzij die enkel door den geest, of ook wel door werktuigelijke middelen beoefend worden; zijnde die der eerste soort de Fraaije Letteren, en der tweede soort de Nabootsende Kunsten; en onder de werktuigelijke den Landbouw, de Zeevaart, den Krijgsdienst, de Fabrieken en Ambachten of Handwerken.
Wij vinden deze klassificatie in het tweede Hoofdstuk opgegeven; doch in de behandeling zelve schijnt de Schrijver dezelve eenigzins uit het oog verloren te hebben, daar hij nu onder de verstandelijke Beroepen, als een aanhangsel tot de Wijsgeerte, van het Schoolonderwijs spreekt, onder de vernuftige Beroepen die Kunsten, welke enkel door den geest beoefend worden, en waaronder de Welsprekendheid, Redeneer-Dicht- en algemeene Taalkunde, voor zoo ver die een beroep, als onderwijzer in dezelve, konden opleveren, gesteld waren, weglaat, en zich in de Afdeeling van vernuftige Beroepen alleenlijk tot de Teeken- Graveer- Schilder- Bouw- Toon-Tooneelspel- en Danskunst bepaalt.
De Schrijver houdt zich nu met ieder beroep afzonderlijk bezig, waarin hij dus te werk gaat, dat hij eerst eene beknopte geschiedenis van hetzelve voorstelt, en door eene beschouwing van het beroep, van de vroegste tijden af tot nu toe, den Lezer met den aard en de eigenschappen van hetzelve bekend maakt, in deze beschouwing doorgaans grondige geleerdheid, naauwkeurigheid, beknoptheid en eene gemakkelijke en geleidelijke voordragt vereenigende; dan de vereischten en inleidende kundigheden tot het beroep duidelijk en volledig voordraagt, en eindelijk de aangenaamheden en onaangenaamheden, die het beroep oplevert, nadrukkelijk voorstelt.
Ons bestek laat niet toe, dat wij ieder beroep, door fokke behandeld, afzonderlijk nagaan. Liever willen wij eenige weinige aanmerkingen, zoo kort mogelijk en met bescheidenheid, aan den kundigen Schrijver mededeelen.
Dat alle, hier voorkomende, beroepen niet even naauwkeurig en volledig zijn voorgesteld en behandeld, kon men reeds vooraf vermoeden, en wel ver, dat wij den Schrijver hierover eenig verwijt zouden doen, moeten wij erkennen, dat die ongelijkheid zelfs minder is, dan wij verwacht hadden. Immers is het veld, dat fokke bewandelt, zeer ruim,
| |
| |
en wij hebben door het geheele werk heen bewijzen gevonden van des Schrijvers uitgebreide en algemeene kundigheden, die overal toont niet slechts veel te weten, maar ook dat vele grondig te weten. Hier komt bij, dat de Schrijver bovenal aan eene, voor den veelwetenden Man zeker onaangename, beknoptheid gebonden was, wilde hij zijn werk niet bovenmatig groot doen worden, en daardoor het doel, dat hij zich had voorgesteld, verliezen.
Enkele vakken zijn echter, naar ons oordeel, wat al te beknopt behandeld, en had de Schrijver de evenredigheid in dit opzigt wel wat beter in het oog kunnen houden. De Godgeleerdheid en Geneeskunst b.v. zijn, naar het ons toeschijnt, vollediger dan de Regtsgeleerdheid. De Schoone Kunsten zijn tamelijk breedsprakig voorgesteld, de Landbouw en inzonderheid de Fabrieken daarentegen al te beknopt, en wij zijn het geheel niet met den Schrijver eens, wanneer hij, van de laatste zich met eene enkele pennestreek afmakende, daarvan in het algemeen zegt, dat zij niemand aan te raden zijn, dan die groote geldvermogens bezit. Hoe vele Fabrieken en Trafieken zijn niet met zeer geringe middelen aangevangen, uit zeer kleine beginselen opgekomen, door vlijt en oppassendheid allengskens uitgebreid en vervolgens aanzienlijk en vermogend geworden! Bovenal is de Krijgsdienst wat schraal bewerkt. Doch misschien heeft de Schrijver hiervoor wel gewigtige redenen gehad. De gevoelens loopen over dit beroep ook zeer uiteen. Er zijn er, die den Soldatenstand als eerevol en roemrijk verheffen. Anderen denken er min gunstig over. Kant zelfs noemt hem immoreel. Ons ook lust het niet, dit nader te onderzoeken, en wij gevoelen geene opgewektheid altoos, om de tegenwerping, die de Hr. fokke tegen den Krijgsdienst bladz. 270 in het midden brengt, te wederleggen. Er zoude over dit beroep, vooral in dezen tijd, vrij wat kunnen gezegd worden.
Voorts is het ons voorgekomen, dat de Schrijver, bij de beschouwing der aangenaamheden en onaangenaamheden, aan elken stand verbonden, van de eerste meestal te weinig zegt en de laatste te zeer doet uitkomen; zoodat wij vreezen, dat die ongunstige indruk den Jongeling besluiteloos, of wel afkeerig van eenige keuze konde maken. Dit valt bijna bij elk beroep in het oog. Wij zullen er een paar voorbeelden van opgeven. Zoo zouden wij gewenscht hebben, dat bij de geleerde standen melding ware gemaakt van het uitzigt, dat den studerende, die in zijn vak uitmunt, geopend is op eenen professoralen Leerstoel; terwijl tevens had kunnen gesproken worden van het voordeel, dat den bekwamen Regtsgeleerde, die in het lastige der judieiële praktijk geenen smaak heeft, ten deele kan vallen door een' gewigtigen post of aanzienlijke waardigheid, waaraan niet zelden pecuniële voordeelen verbonden zijn.
| |
| |
Zoo misten wij de opgave van eenige der grootste aangenaamheden, aan den stand van Leeraar van den Protestantschen Godsdienst, vooral ten platten lande, verknocht; de bijzondere geschiktheid, namelijk, van dit beroep tot het genot van stille, huisselijke gelukzaligheid (van alle genoegens des levens toch het zuiverste en het duurzaamste), tot het beoefenen der Fraaije Kunsten, met name de Dichtkunst, de Muzijk en de Teekenkunst, en het smaken der reine, onvervalschte genoegens, die de Natuur oplevert.
Zoo hadden wij verwacht, dat als een voorregt, aan het beroep van Geneesheer verbonden, boven alles vermeld ware de onafhankelijkheid van dit beroep, - een voorregt, in onze oogen zoo groot, dat het niet genoeg kan geroemd worden, en door den Man, die zelfstandigheid bezit en zijne waarde gevoelt, als het voortreffelijkste goed des levens wordt aangemerkt en op prijs gesteld. De kundige Geneesheer, die eenmaal het vertrouwen zijner medeburgers verworven heeft, blijft, bij alle gebeurtenissen van den dag, bij iedere verandering in het bestuur des Lands, dezelfde. Hij is van zijn bestaan en onderhoud altijd zeker, en behoeft nimmer voor omwentelingen of organisatiën beducht te zijn.
Zoo vinden wij die eigene onafhankelijkheid bij den Koopmansstand wel aangestipt, maar niet genoeg op den voorgrond geplaatst, niet als het wezenlijkst voordeel van dit beroep (dat het toch in onze oogen inderdaad is) geschetst, - ja, zelfs vergeet de Schrijver deze, nimmer hoog genoeg te waarderen, vrijheid en onafhankelijkheid geheel uit het oog, wanneer hij, ten slotte, zegt, dat de koophandel niet anders dan met geld die verdrietelijkheden verzoet, die ook alleen om geld te winnen ondergaan worden.
Doch deze aanmerkingen (en wij zouden er nog vele van dezen aard kunnen bijvoegen) zijn niet door ons gemaakt, om iets aan de wezenlijke waarde van dit werkje te ontnemen. Wij kunnen het, integendeel, allen, die er aan gelegen ligt, om in het kiezen van eenen levensstand eenige voorlichting te hebben, als eene beknopte, aangename en tevens grondige handleiding, met volle ruimte aanbevelen.
Ook de Teeken- en Graveerkunst hebben het hare toegebragt, om dit werkje fraaijer en vollediger tevens te maken. De geschïedenis van ieder beroep is in een Tafereel voorgesteld. Ieder Tafereel bestaat uit twaalf vakjes, en de verklaring van ieder vak is er tegenover geplaatst. Deze Tafereelen strekken, inderdaad, tot sieraad van het werk en zijn te gelijk leerzaam. Het kan niet missen, of zij zullen de jonge lieden gretiger maken naar den inhoud van het boek, maakten zij slechts de onderneming voor den Uitgever niet te kostbaar, die zeker op een ruim vertier heeft gerekend, hetwelk dit werk ook verdient, en wij hem gaarne toewenschen. |
|