| |
| |
| |
Brieven, geschreven op eene Wandeling door een gedeelte van Duitschland en Holland, in den Zomer van 1809. Iste Deel. Met Platen. Te Groningen, bij W. Wouters en R.J. Schierbeek. 1809. in gr. 8vo.
Alleen reizen is leven, gelijk ons leven slechts eene reis is, zegt jean paul, een zoo vermaard Schrijver in het naburige Duitschland. En waarlijk, wanneer wij de menigvuldige voordeelen eener welingerigte reis overwegen, kunnen wij niet anders, dan zijne woorden beämen. Reizen immers, gelijk een Reiziger zich uitdrukt, breiden den kring onzer denkbeelden uit, verhessen ons boven eene te bekrompene gehechtheid aan de naauwbeperkte plaats onzer geboorte, doen eenen edelen geest van wereldburgerschap in ons ontstaan, die met een liefdevol gevoel het geheel omvat, en belang stelt in het groote en het schoone, onder welke luchtstreek men hetzelve ook aantreffe. Reizen scherpen het geheugen, wekken den geest der opmerkzaamheid op, doen ons geduldig zijn bij de gewoonten en zwakheden van anderen, en verrijken ons met eenen schat van levenswijsheid, welken men, als het ware, spelende verzamelt. - Evenwel, hoe eenstemmig in onze dagen het oordeel zij over de nuttigheid van het reizen, verschilt men echter merkelijk in gevoelen over de beste reismanier. Sommigen, alleen hun gemak beöogende, verkiezen in een afzonderlijk rijtuig hunnen weg af te leggen; anderen, uitgelokt door de menigte van vreemde physionomiën, bijzondere karakters en zeldzame karikaturen, welke men dikwijls op openbare postwagens aantreft, schenken aan deze manier van reizen boven elke andere den voorrang; terwijl wederom anderen, door de waarlijk uitstekende voordeelen van het voetreizen ingenomen, de ongemakken, hieraan verknocht, over het hoofd zien, en deze manier van reizen bij uitnemendheid verheffen.
De jonge Reizigers, van wier Brieven wij thans aan onze Lezers verslag zullen geven, hebben ook deze laatste wijze voorgetrokken, en, even gelijk seume zijne reis naar Syrakuse einen Spaziergang noemde, hunne reis naar Duitschland onder den naam eener Wandeling in het licht gegeven. Ook wij stemmen gaarne met de Reizigers in, daar zij op bladz. 7 en 67 de voordeelen van het voetrei- | |
| |
zen opgeven, vooral, wanneer men met geene lastige pakkaadje bezwaard is, maar, gelijk hunne gewoonte was, dezelve door eenen gids laat dragen.
In den laatstverloopenen Zomer ondernamen een zestal jonge lieden, van welken sommigen met roem in ons Vaderland bekend zijn, de Heeren van swinderen, lulofs, crull, steringa kuyper, modderman en van heeckeren, de reis, welker beschrijving, door de vijf eerstgenoemden vervaardigd, ter beoordeeling voor ons ligt. - Het eerste Deel bevat het reisverhaal door Drenthe, Bentheim, Steinfurt, Munster en een gedeelte van het Koningrijk Westsalen naar het Hartzgebergte. Het kan onzen Lezeren niet ongevallig zijn, dat wij eenige bijzonderheden uit hetzelve hier aanstippen.
De beschrijving, door onze Reizigers van de Drentsche Hunnebedden gegeven, en de geschiedkundige berigten, omtrent deze ontzaggelijke steenklompen door hen medegedeeld, zullen, voor den blooten Dilettant, die zich op de Vaderlandsche oudheden niet bijzonder heeft toegelegd, merkwaardig en belangrijk zijn. - Onder de berigten omtrent Steinfurt vermelden wij alleen het volkomene verval der Akademie, welker Professoren reeds sedert eenen geruimen tijd geene toehoorders gehad hebben, bl. 59. Met genoegen zal men op bl. 60-64. de beschrijving van het Bagno, eene lustplaats van den Graaf van Steinfurt, lezen. - Te Munster, in den vijfden brief beschreven, zal het klooster der barmhartige Broeders, aan de verzorging van onvermogende kranken toegewijd, bij iederen menschlievenden lezer belang verwekken. - Met een weemoedig genoegen is Rec. de Reizigers in de zaal op het Munstersche raadhuis gevolgd, waar in 1648 die vermaarde Vrede gesloten wierd, welke ons Vaderland rust en onafhankelijkheid verschafte; en hij deelde gewillig in de vreugde, welke hen bij het beschouwen van dezelve bezielde. - Met regt geven de Schrijvers hunne begrooting van het getal der inwoners van Munster, door hen op 16 a 17000 bepaald, als onzeker op. Volgens gaspari en anderen beloopt hetzelve 25000. - De beschrijving van het lieve Vrouwenbeeld te Telgt en deszelfs wonderdadige werking, op bl. 106, zal velen bevallen.
De laatste helft van dit eerste Deel bevat berigten omtrent Cassel en Göttingen. Dat in eerstgemelde plaats, onder de gebouwen en merkwaardigheden, de lustplaats Napoleonshöhe, voorheen Wilhelmshöhe, en het oude kas- | |
| |
teel de Leeuwenburg niet zouden vergeten worden, was wel te verwachten. Over de verrukkende schoonheden van Napoleonshöhe laat een der Reizigers zich op bl. 196 onder andere dus hooren: ‘Nogmaals herhaal ik het, ik kan u niet dan eene flaauwe, allerflaauwste schets van al dat verrukkelijke en bekoorlijke geven, 't geen hier overal bij elken voetstap de oogen treft, hart en zinnen bekoort, en den aanschouwer in den zoeten waan brengt, als ware hij in de tooverlustplaats van de eene of andere Fee, zoo bekoorlijk aangelegd, als dezelve ooit in de gloeijende verbeelding der Dichters bestaan hebben. Neen, gij moet zelf komen en zien, hoe hier een uitmuntende vijver in zijn helder kristal de flikkerende zonnestralen opvangt, en het spattende water eener fontein met geweldige kracht somwijlen bij de tweehonderd voeten uit dezelve ten hemel bruist; hoe ginds een prachtige waterval met donderend geklater van de puinen eens ouden Romeinschen bouwvals naar beneden stort, en den wandelaar in den waan brengt, als ware hij te Tibur of Tivoli; hoe verder het reuzengevaarte van den Octogoon zijne trotsche gewelven ten hemel verheft, en, den metalen Hercules op zijne tinnen torschende, dikwijls zich met eenen sluijer van wolken bedekt; hoe daar, op dien berg, aan de linkerzijde tusschen steile rotsen gelegen, een eerwaardige oude burg zijne gele, met mos begroeide torens uit het donkere groen verheft, en de beelden dier tijden voor den geest roept, toen het klinken der trompetten en het getrappel der rossen voor het oor des woesten ridders de liefelijkste muzijk
was, en men, nog wars van de zachte kunsten der beschaving, slechts vermaak schepte in de woelige bedrijven der jagt en de bloedige tooneelen der velden van Mavors; hoe weêr op eenen anderen heuvel eene zoete begoocheling, door het gezigt van den tempel van Apollo verwekt, u als in Griekenland overbrengt, en u in die dagen verplaatst, waarvan schiller in zijne Götter Griechenlands zoo fraai zingt’ ..... Dan waar dwalen wij met onzen Reiziger henen! Ons verslag, buitendien reeds uitvoerig, zoude te breed worden, zoo wij nog meer wilden afschrijven.
Bijzonder belangrijk is ons de elfde brief over de kweekschool van Schoolmeesters te Cassel voorgekomen, in 1779 door fredrik II, Landgraaf van Hessen, gesticht. De
| |
| |
kweekelingen, welke tot een getal van veertig in dit Seminarium worden opgenomen, (schoon zes van dezelve buiten het gebouw wonen, hetwelk slechts vierëndertig kan huisvesten) worden in alle die vakken van kunst en wetenschap onderwezen, welke voor eenen toekomenden Schoolleeraar dienstig zijn. Bijbelsche geschiedenis, Godsdienst, Zedekunde, lezen, schrijven, rekenen, Aardrijkskunde, Natuurlijke Historie, vooral Natuurkunde van den Mensch (empirische psychologie), voor zoo ver dezelve voor hunne aanstaande bestemming noodig is, de Fransche en de beginselen der Latijnsche taal worden hier opgenoemd. Met verwondering miste Rec. hier de Algemeene Geschiedenis en die van hun Vaderland, welke in zijn oog voor eenen toekomstigen onderwijzer der jeugd minder gemist kunnen worden, dan eene geringe en oppervlakkige kennis der Latijnsche taal. De kweekelingen worden bovendien in het zingen, klavier-, orgel- en viool-spelen onderrigt, en in afzonderlijke uren over de pligten hunner aanstaande bestemming onderhouden. Voor het overige geeft een uitgestrekte tuin hun gelegenheid, om zich met de boomkweekerij, bijen- en zijdewormen-teelt bekend te maken en zich in allerlei tuinmanswerk te oefenen, hetwelk voor aanstaande dorpbewoners van zeer veel belang is. Eindelijk worden zij ook reeds in deze kweekschool aan het praktikale van het onderwijs gewend, door in eene bijzonder tot dit oogmerk opgerigte school aan kinderen les te geven. Over de inrigting van het gebouw zelve en over de onderwijzers der kweekelingen kunnen wij niet uitweiden, maar voegen hier alleen bij, dat, bij openvallende posten van Schoolmeesters, aan de leerlingen uit het Seminarium altijd de voorkeur gegeven wordt.
Niet minder gewigtig zijn de bijzonderheden, welke ons in den veertienden en vijftienden brief worden opgegeven over de Hoogeschool te Göttingen, derzelver voortreffelijke inrigting, en de beroemdste Hoogleeraars, welke aan dezelve ten sieraad strekken. Vooral is de aanwijzing der oorzaken, welke deze Hoogeschool, hoewel eerst voor vierënzeventig jaren gesticht, boven hare oudere Zusters in Duitschland verheven hebben, ons zeer belangrijk voorgekomen, en schijnt ons toe, in deze dagen, waarin aan eene hervorming der Vaderlandsche Akademien geärbeid wordt, de aandacht onzer geleerde landgenooten dubbel waardig. In het bijzonder verdient
| |
| |
hetgene op bl. 246-249 over Encyclopedisch en Methodologisch onderrigt gezegd wordt, eene zorgvuldige overweging. - Van de rijke en keurige Bibliotheek, van het geleerde Göttingsche Genootschap, van de nuttige inrigtingen voor aanstaande Leeraars van den Godsdienst, van het Museum voor de Natuurlijke Historie enz., van den Kruidtuin, het Chemische Laboratorium, de Akademische Hospitalen voor de Genees-, Heel- en Verloskunde, van het Kabinet voor de proefondervindelijke Natuurkunde, van den OEkonomischen Tuin, het Philologisch Seminarium en andere hulpmiddelen ter beoefening der onderscheidene wetenschappen, geven deze Reizigers berigten, voor welke ieder lezer, dien de vordering in kennis en beschaving ter harte gaat, hun dank betuigen zal. - Gedurende hun verblijf te Göttingen zijn zij de gehoorzalen der beroemdste geleerden ingetreden, hebben bij sommigen een bezoek afgelegd, en roemen het onthaal, overal door hen genoten. Over de voorlezingen en wijze van voordragt van maijer, blumenbach, hugo, (die over den Code Napoleon in het Fransch collegie houdt,) van heyne, heeren, (wiens Collegie over de Geschiedenis zoo talrijk was, dat de toehoorders zelfs tot buiten de deur op de trappen zich plaatsten,) van schrader, stromeijer en anderen wordt een beknopt verslag gegeven, en omtrent blumenbach, heeren, heyne, von schlözer, hugo en himly verschillende berigten medegedeeld. Gaarne zouden wij over eichhorn, meiners, mitscherlich, bouterweck en andere geleerden dergelijke hebben aangetroffen. - Het getal der Hoogleeraren bedraagt thans 41, dat der Studenten 730. Van het gedrag der laatstgenoemden wordt met uitmuntenden lof gewag gemaakt. - De laatste brief bevat de reis naar den Hartz. De beschrijving van dit gebergte en de terugreis naar
Holland zal het onderwerp van het volgende laatste Deel uitmaken.
Ziet daar eenige belangrijke punten uit dit reisverhaal voorgedragen. De lezer verbeelde zich evenwel niet, dat deze wandeling alleen voor geleerden zij uitgegeven; integendeel, lezers, van welken stand of betrekking ook, zullen hier veelvuldige stoffe tot genoegelijk en aangenaam onderhoud vinden. Rec. heeft vooral datgene uitgekozen, hetwelk hem algemeen belangrijk scheen. Aan leerzame wenken, welke voor volgende reizigers nuttig kunnen zijn, is in dit boek even min gebrek, als
| |
| |
aan zonderlinge karakters en vreemde en lachverwekkende ontmoetingen. - Hier en ginds verspreidde opmerkingen en bedenkingen over schoonheid en verhevenheid in de Natuur, over Zedekunde, Menschenwaarde, Oorlog en Wereldburgerschap duiden ons beoefenaars en voorstanders der nieuwere Wijsgeerte aan.
Onder datgene, wat Rec. het minste bevallen heeft, is de schertsende wending, welke op bl. 9. aan de schoone woorden van schiller gegeven wordt. Dergelijke toespelingen kunnen niet anders dan den dichterlijken invloed van treffende gezegden verzwakken, daar wij ons bij de herlezing dier plaatsen onwillekeurig aan zulke toespelingen herinneren, welke het gevoel van den kieschen lezer moeten beleedigen. - Voorts vindt Rec., dat het water, dat, volgens bl. 204, en kletterend en klaterend en schuimend en spattend nederploft, door vrij wat wind bewogen wordt. - Ook kan hij niet begrijpen, hoe de Reizigers, na het beschouwen van het paard, bl. 213, nog in het onzekere zijn, of het uit hout of steen vervaardigd zij. - En eindelijk kan Rec. zijn begrip van het aardige volstrekt niet met het Gothische, trotsche en antieke van den Leeuwenburg overeenbrengen, en stemt dus met de Wandelaars niet in, toen zij (bl. 213) in de wapenkamer van dit slot alles aardig ingerigt vonden.
In den stijl, boewel doorgaans vloeijend, is een merkelijk onderscheid, en geen wonder, daar deze brieven uit vijf verschillende pennen gevloeid zijn. Hier en daar zijn bevallige dichtstukjes ingevlochten. Taal en correctie zijn zuiver en naauwkeurig. Het knupdoekje, echter, en de velingskousen, op bl. 53, verraden eenen Groningschen oorsprong, en het wiegelen in het vers op bl. 100 gemeenzaamheid met Duitsche dichters. - De titel is versierd met de afbeelding van den Desenberg bij Warburg, door den Heere crull op de plaats zelve afgeteekend; terwijl de tot dit Deel behoorende plaat bij het volgende zal worden uitgegeven.
Het werk is aan de nagedachtenis van den jongen modderman, eenen der Reizigers, toegewijd, die kort voor de uitgave dier bladen, tot droevig verlies voor Vrienden, Wetenschappen en Vaderland, gestorven is. |
|