De Hulpvaardigheid aan Verkondigers van het Evangelie onder de Heidenen, aangeprezen in eene Leerrede over den III Brief van Joannes vs. 5-8, uitgesproken den 17 van Oogstmaand 1809, bij gelegenheid der Algemeene Vergadering van het Nederlandsch Zendeling-Genootschap te Rotterdam, door J. Weldijk, Predikant te Gouda, en Lid van hetzelve Genootschap. Te Gouda, bij W. Verblaauw. 1809. In gr. 8vo. 27 Bl.
Eene wel eenvoudige, ongekunstelde, maar oordeelkundige Leerrede, tot het oogmerk, waarvoor dezelve was opgesteld, juist geschikt, en die een ieder, hoe hij anders ook over het tegenwoordig Zendelingswerk oordeelen moge, met genoegen lezen zal. De Eerw. weldijk spreekt met warmte vrij uit zijn gevoelen, maar hindert nergens eenen andersdenkenden. Den tekst houdt zeker iedereen bij uitnemendheid wel gekozen. Nadat de Redenaar zich een oogenblik als meer of min in twijfel doet voorkomen, hoe men het Genootschap, waarin hij sprak, hebbe aan te merken, komt hij op den Apostel joannes, wiens getuigenis, zegt hij, bij mij meer weegt, dan dat van duizend Wijzen onzer dagen, al hadden zij zelfs door reizen hunne kundigheden vermeerderd, of door verkeering onder Heidenen zich bekwaam gemaakt om te oordeelen over volken en derzelver karakters. Duidelijk heeft de Redenaar hier, zoo als doorgaans in deze Leerrede, het oog op den Heer haafner, dien hij in eene aanteekening vervolgens ook noemt. De opheldering van den tekst is kort, maar voldoende, en naar denzelven gaat hij dan de hulpvaardigheid, op den titel vermeld, aanprijzen. Vooraf merkt hij aan, dat, door de verandering van omstandigheden en tijden, die pligt nu anders gewijzigd wordt, en nu daarop nederkomt, dat men voorziet in de behoeften van de broeders en vreemdelingen, die onder de Heidenen gaan arbeiden, en in de opleiding der genen, die zich daartoe aanbeiden, ter verkrijging van de noodige kundigheden, hunne behoorlijke verzorging en toerusting, - zoodat zij ter verkondiging van den naam des Allerhoogsten niets behoeven te nemen van de Heidenen. Daar het dit nu is, hetwelk het Zendelingsgenootschap verrigt, zoo is de getuigenis van
joannes hier toepasselijk, en bewijst de Rede-