stichten, al is 't ook, dat zij onder 't lezen niet veel warmte ontwaar worden.
Hier en daar ontmoet men nog wel eene aanmerking, waarin de Schrijver, niet zonder grond, van meer algemeen aangenomene denkbeelden asgaat. Tot eene proeve, willen wij hier 's mans gunstige gedachten, over den veelal miskenden en, tegen 's Heilands openbare meening, onmeêdoogend veroordeelden Jongeling in 't Evangelie, ter neder schrijven. ‘En of nu hetgene wij in deze bespiegeling hebben voorgesteld, van achteren niet is bevestigd geworden, kunnen wij met zekerheid niet bepalen. - Echter vertrouwen wij, dat 's heilands onderwijs niet geheel vruchteloos geweest zij aan het hart van dezen jongeling; dit geeft ons zijne droefheid duidelijk te kennen; hij was droevig, een bewijs dus, dat het hem ernst ware, en dat hij niet overschillig bleef omtrent zijne eeuwige belangen; nergens toch lezen wij, dat zulk een zoeken onvruchtbaar gebleven is. - Wij kunnen dus hier geene bepalingen maken; echter mogen wij uit den aard der zaak, en uit het karakter van jezus, zijne goddelijke wijsheid, goedheid en alvermogen, wel eenig vertrouwen koesteren, dat deze jongeling, vroeg of laat, het voorwerp van jezus liefde zijnde, ook door Hem zal zijn te regt gebragt! - Jezus zag hem dus droevig henen gaan, gewis met een oog van medelijden, dat hij de heilgoederen der eeuwige zaligheid, waarop hij toch zeer gesteld scheen te wezen, zoo weinig wist te waarderen; en geen geloofsvertrouwen had op Hem, den waren messias: den Leeraar der geregtigheid; den Verlosser zijner ziel.’
De Gezangen zijn voorzien van muzijknoten, om, even als de Gebeden, bij den Huisgodsdienst, bijaldien men zulks mogt goedvinden, te kunnen gebruikt worden.