Aline van Riezenstein, door August Lafontaine. IIde Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn. 1809. In gr. 8vo. 338 Bl.
Wij haasten ons om van de voortzetting en voltooijing van dit voortreffelijk stuk berigt te doen, en twijfelen geen oogenblik, of de afloop van dit verhaal zal even zeer, zoo niet meer nog dan het begin, behagen. Trouwens, de Schrijver boezemt het aandoenlijkst belang in voor de door hem geteekende karakters, en aan het einde zien wij nu alle die ons dierbaar gewordene personen gelukkig, sommige niettegenstaande onze lange en zeer waarschijnlijke vrees. Overigens bezit deze geschiedenis in eene groote mate die schoonheden, welke de Romans van lafontaine kenmerken, en dat leerzame en zedelijke, dat deze zijne schriften met een nieuw genoegen doet herlezen. Het geval der begrafenis eener arme onbekende vrouw, dat ons in het eerste Deel zoo bijzonder beviel, wordt nagenoeg de aanleidende oorzaak van al het volgend geluk; en geheel de rij der hier vermelde gebeurtenissen is de gang der hooge Voorzienigheid, die de ondeugd en vijandschap en wrok van eenen booswicht jegens zijnen edelen, deugdzamen Broeder te leur stelt en vergoedt door de vereeniging en hartelijke liefde hunner kinderen. Te regt zeide buol tegen den booswicht: ‘God en alle verhevene geesten zitten hier in de kamer geregt te houden, en beslissen het langdurige proces tusschen twee Broeders, die elkander haatten, tusschen u en uwen Broeder, en alle hemelsche en menschelijke stemmen verklaren u schuldig, veroordeelen u! - De Hemel heeft de beide Familien in spijt van u verzoend. Gij zijt gestraft. - Nog kunt gij vreugde genieten, indien gij wilt. De Hemel heeft u voor de laatste maal gewaarschuwd.’ De verharde booswicht wilde niet, en was alzoo de éénige ongelukkige. ‘In de ledige kamers stond nu de verlaten Grijsaard, de President, arm, naakt, van alles ontbloot; want niets, niets behoorde hem op de wijde aarde, zijn kleinzoon niet, alle behoorden zij tot de familie zijns Broeders. Niet eens zijne bezitting was de
zijne. Hij wilde die verkwisten, om der Familie niets na te laten; maar hij was er te gierig toe. Hij verzamelde groote rijkdommen. Hij wilde zijnen kleinzoon onterven; bij ieder voornemen daartoe stond echter de geest zijns Zoons dreigende voor hem, en maakte het hem onmogelijk. Hij zag het, ook zijne bezitting zou de kinderen zijns Broeders verrijken.’ De Familiegeschiedenis van aline, waarvan het verhaal in het eerste Deel begon, is derhalve van dezen Roman het belangrijkste gedeelte, en omtrent al het vorige donkere erlangt