Puntdichten van P.G. Witsen Geysbeek. Te Amsterdam, bij P.G. en N. Geysbeek. 1809. In gr. 8vo. Buiten het Voorberigt, 32 bladz.
Wij hebben onder deze Puntdichten onderscheidene aangetroffen, die, naar ons oordeel, inderdaad geestig verdienen genoemd te worden; eenige van minder gehalte, welke nogtans in een verloren oogenblikje der lezing niet onwaardig zijn, en enkele, welke wij wel gewenscht hadden, dat de Heer witsen geysbeek bij de, door hem gehouden, monstering verworpen had.
Het is moeijelijk, om dit ons oordeel met bewijzen te staven, daar het aan eenen zekeren maatstaf ontbreekt, waarnaar men soortgelijke voortbrengselen moet waarderen. Men denkt nog al onderscheiden over de vereischten van het Puntdicht, en al ware men het hieromtrent ook volkomen eens, dan zal men nog dikwijls ten aanzien van de vraag: of hetgene men leest aan die vereischten voldoet? verschillen. De goede smaak moet hier beslissen. Hetgeen de een voor aardig, treffend, geestig houdt, komt anderen niet zelden ongezouten en laf voor, en even als het wel slagen in het vervaardigen van deze soort van verzen veelal afhangt van de luim des Auteurs in den oogenblik, dat hij zijne epigrammen opstelt, zoo hangt het oordeel des Lezers veelal af van de luim, in welke hij zich bij de lektuur bevindt. De Auteur noemt het Puntdicht te regt den inval van een' oogenblik; maar of die inval inderdaad gelukkig geweest zij, - hierover zal natuurlijk onderscheiden gedacht worden.
Alles, wat wij doen kunnen, is den Heere witsen geysbeek eenige versjes uit zijne verzameling op te geven, die wij onder de besten, minderen en slechten rangschikken. Onder de eerste klasse behooren, naar onzen smaak, No. 1, 2, 16, 20, 21, 27, 37, 52, 64, 87, 89, 95 enz.; onder de