Kranke troost.
Eene Vertelling.
Wanhopend verliet ibrahim ijllings zijne woning, waar de schoone gulpench, zijne beminde Gade, als met den dood scheen te worstelen. - ‘Ontferming, groote Profeet! riep hij; ontferming met uwen getrouwen knecht! Leer mij den bekwaamsten Geneesheer vinden! ô! Wanneer mijne gulpench sterft, begeer ook ik niet langer te leven!’ - Mahomet moet juist in een tamelijk goed humeur zijn geweest; althans, terwijl ibrahim nog jammerde, viel hem - een ring op den neus. Hij ving dien op, stak hem aan zijnen vinger, en eene voor hem alleen verstaanbare stemme sprak: Zoo lang gij dezen ring draagt, zal er niets voor u verborgen blijven; ja zelfs het onligchamelijke zal voor u zigtbaar zijn. - Maar wat baatte dit onzen diep bedroefden ibrahim? Vol angst en vertwijseling snelde hij naar den beroemdsten Geneesheer van gansch Bagdad. - Doch, welk een ontzettend schouwspel wachtte hem daar! - Zoo als hij den hook der straat, waarin die groote man zijne woning had, omsloeg, zag hij een drok gewemel van aschgraauwe geesten, die hem angstig terugwenkten en aanhoudend riepen: Terug! terug! - Weldra herkende ibrahim onder deze menigte de geesten van twee zijner vrienden, die de kundige en wijdvermaarde abuchira, in den bloei hunner jaren, in het graf had gepraktizeerd; en nu verstond hij dat waarschuwend wenken maar al te wel! IJllings spoedde hij zich naar de woning van eenen anderen Geneesheer; doch ook voor diens deur waarschuwde hem eene, hoewel kleenere, schaar van geesten, en zoo ging het vervolgens voor de deur van den derden, vierden - tot den twintigsten Geneesheer toe, en wel, hoe grooter het aantal der waarschuwenden was, des te beroemder was ook de man - want des te meer erfgenamen prezen hem. - Eindelijk ontdekte
ibrahim eene woning, waarvoor slechts één enkel kleen zieltje op den drempel stond en hem waarschuwde. - Eén is geen! dacht hij, en eene enkele fout kan den besten overkomen! - Hij treedt binnen, werpt zich voor den kundigen man neder, en roept: ‘ô Verhevene Wijze! de roem uwer geleerdheid, uwer wonderkuren’ ..... ‘Gij beschaamt mij, antwoordde de nog zeer jonge Geneesheer met de innemendste bescheidenheid; mijn roem kan onmogelijk van eenige de minste beduidenis zijn. Eerst gisteren heb ik de doktorale waardigheid verkregen, en slechts eenen enkelen patient gehad, den zuigeling mijner zuster.’ - Moedeloos waggelde ibrahim, zonder Geneesheer