| |
Merkwaardige bijzonderheden, rakknde Perzie en de Perzianen.
(Overgenomen uit de Voyage dans l'Empire Ottoman, l'Egypte et la Perse, par g.a. olivier.)
Perzie strekt zich uit van eenenveertig tot zevenenzestig graden lengte, en van vijfentwintig tot vierenveertig graden Noorder breedte. Ten Noorden grenst het aan Georgie, Circassie en de Caspische Zee; ten Noordoosten aan Tartarije; ten Oosten aan Indie en het land, van de Afghans bewoond; ten Zuiden aan de Perzische Golf en de Perzische Zee; en ten Westen aan Aziatisch Turkije en Arabie. De oppervlakte wordt op 165.000 vierkante mijlen begroot. Zijne staatkundige verdeelingen zijn dikmaals veranderd, in gevolge der Omwentelingen, aan welke dit Koningrijk ter prooije stond gedurende de laatstverloopene eeuw; tegenwoordig is het verdeeld in zestien groote provincien of landvoogdijschappen, van welke tien in het Westen en zes in het Oosten liggen; zonder daaronder te rekenen vijf provincien, die voormaals een gedeelte van het Rijk uitmaakten, doch die, gedurende de jongste onlusten, zich onafhankelijk gemaakt hebben. Het is een der landen, wier luchtsgesteldheid de grootste verscheidenheid aanbiedt. De provincien, aan den Caucasus en de Caspische Zee grenzende, zeer hoog liggende, zijn in den winter zeer koud, en in den zomer zeer heet; eene aangenamer luchtsgesteldheid geniet men in de middelste provincien, hoewel er de lucht doorgaans koud, droog en fijn is; doch de zuidelijkste zijn dor, brandend heet, en aan schadelijke uitwasemingen en verstikkende nevels blootgesteld, door den wind, uit de Perzische golf voortkomende, derwaarts gedreven. De voornaamste bergen zijn de keten de Taurus genaamd, de Caucasus, de Zagros, de Elvine, en andere. Zeer weinige rivieren ontmoet men in Perzie; geene van allen zelfs is geheel
bevaarbaar; 't geen te zeldzamer zal schijnen, daar dit land meer dan 300 mijlen uitgebreidheids van het Oost naar het West, en 150 van het Noorden naar het Zuiden heeft. Weinig talrijk zijn erinsgelijks de beken, en verdwijnen er in het zand. Nooit regent het er, van het laatst van Mei tot het einde van November, althans in de zuidelijke provincien; minder zeld- | |
| |
zaam is de regen in de tegenover gelegene provincien; maar dezelve valt alleen in den winter. De bergen zijn van boomen geheel ontbloot; de heuvelen zijn droog, dor, gemeenlijk onbewoond, en de vlakten worden alleen bebouwd daar zij kunnen besproeid worden, 't geen niet gemakkelijk valt.
Bij mangel aan water wordt tegenwoordig niet het twintigste gedeelte van het Rijk beplant. Het overige ligt kaal, en brengt in den zomer niets anders voort dan weinig sappige planten en die weinig uitwasemen, als doornachtige heesters of Katoenplanten. Vóór het laatst van Junij zijn alle de jaarplanten verdwenen, om niet eerder dan na den vroegsten herfstregen uit te loopen en op nieuw ten voorschijn te komen. Men begrijpt, dat de grond, den geheelen dag aan eene brandende zon blootgesteld, zeer sterk moet verhit worden en zeer spoedig uitdroogen. Hoe weinig waters kan de aarde in dezen staat aan den dampkring leveren? Misschien moet aan deze langdurige droogte der lucht eene bijzonderheid in de Natuurlijke Historie worden toegeschreven, die ons zeer verbaasde. ‘In de geheele uitgestrektheid, welke wij doorreisd hebben,’ zegt de Heer olivier, ‘hebben wij niet eene eenige soort van aardschelpen gevonden, ondanks alle onze nasporingen.’
Doch het vernuft en de werkzaamheid der Perzianen hebben het watergebrek vergoed. Geen land is er, alwaar men zich zoo vele kunstbronnen aangeschaft, zoo vele putten gegraven, en zoo vele dijken heeft opgeworpen, als in Perzie. Het water, 't welk in den winter van de bergen afdaalt, wordt zorgvuldig verzameld en over de velden geleid, onder het opzigt eenes openbaren Ambtenaars, die zorge draagt, dat het onder de landlieden, naar gelange van elks behoefte, wordt verdeeld. Intusschen hebben de achtereenvolgende Omwentelingen in Perzie, onder de verschillende regeringen, die elkander hebben vervangen, de vermaking en het onderhoud van dijken en kanalen doen verwaarloozen; het gevolg hiervan is, dat de landbouw er veel minder dan voormaals bloeit.
In Perzie bouwt men tarwe, garst, peulvruchten, en inzonheid veel rijst. Daarenboven geeft het geneeskundige planten, droogerijen, specerijen gommen, verfstoffen, tabak, olie, zijde, en in 't algemeen overal katoen in zeer groote menigte. Ook vindt men er ijzer- en kopermijnen, alsmede marmer; de grond is er doorgaans van zout doortrokken; hierdoor wordt hij dor en schraal. Het vruchtbaarste gedeelte van Perzie, maar 't welk ook het koudste is in den winter, ligt aan den kant der Caspische Zee; men ontmoet er bijkans alle de Europische vruchtboomen, den moerbeziën-, borstbeziën-, olijf-, oranje- en citroenboom, en zelfs het suikerriet; de wijnstok komt er bijkans van zelf voort; hij maakt zich aan de boomen vast en slingert zich rondom de takken. De bergen, in de
| |
| |
nabijheid der Zwarte en Caspische Zee gelegen, zijn insgelijks bedekt met eiken-, dennen-, beuken-, pijn-, esschen- en jokboomen; de tusschenbeiden gelegene valleijen worden bevrucht door beekjes, en belommerd door lindenboomen; maar de bergen, ten Zuiden gelegen, zijn, even als de vlakten, kaal en onvruchtbaar. Nogtans moet van deze onvruchtbaarheid de provincie Kerman worden uitgezonderd, nabij de Perzische golf gelegen, die, minder droog dan de andere provincien in het binnenste gedeelte en in het Zuiden van het Koningrijk, alle de planten, voor het levensonderhoud noodig, in overvloed oplevert, alsmede vele palmboomen, doch weinig ander hout.
In Perzie ontmoet men alle de Europische dieren, en eenige Afrikaansche soorten, als den leeuw, het luipaard, den tijger. De Perzische paarden zijn klein, ligt, vlug en zeer gewild, vooral wanneer zij van het Tartaarsche ras zijn. De schapen hebben er een breeden en zeer vetten staart. Ook vindt men in Perzie alle de Europische vogels, uitgezonderd den kwartel. Daar er geene, immers geene eenigzins groote rivieren zijn, is de visch er schaars, en slecht van soort. Wolken van sprinkhanen bedekken dikmaals de landen, nabij de Perzische golf gelegen.
Een reiziger, die uit het Ottomansche Rijk in Perzie komt, bespeurt al aanstonds het groot onderscheid, welk tusschen de Perzianen en de Turken plaats heeft. Alles duidt in Perzie een zachtaardig en beschaafd volk aan. Over het geheel genomen zijn de Turken niet zeer herbergzaam; de Perzianen zijn beschaafd, vol complimenten en minzaam. De eerstgenoemden, van de oevers van den Jaxartus en den Oxus naar de bekoorlijke provincien van Klein-Azie verhuizende, en zich in het beschaafde Griekenland vestigende, hebben alle de ruwheid van een herders- en krijgshaftig volk behouden; de anderen hebben, te midden onder de Arabieren, de Ouzbegs, de Turkomannen, de Curdes en de Afghans, die beurtelings hen overwonnen en onderdrukt hebben, den smaak voor de kunsten, de zucht voor de letterkunde, de genegenheid, welke zij ten allen tijde voor nering en koophandel hadden, niet verloten.
Beiden aan de wetten van den Koran onderworpen; beiden door éénen Meester geregeerd, onder wiens wil alles moet buigen; onder den zelfden hemel, in het zelfde klimaat woonachtig, ontmoet men bij de Perzianen meer menschelijkheids werkzaamheids en nijverheids.
Gewisselijk hebben de Perzianen dien trap van kunde, die kieschheid van smaak, die sijnheid van gevoel niet bereikt, tot welken de Europeanen zijn geklommen, om reden dat de afzondering, in welke de Godsdtenst hen gehouden, en het bedwang, waaraan de regeringsvorm hen onderworpen heeft,
| |
| |
bestendig zich daartegen hebben verzet. Maar indien zij, even als de Turken, in de gelegenheid geweest waren om gemeenschap te hebben met de Europeanen; indien de zeehavens van Perzie, indien de hoofdstad, indien de groote steden van het Rijk met Europa onbelemmerd koophandel hadden kunnen drijven; indien het Perzische even gemakkelijk als het Turksche volk zich tot ons had kunnen begeven, al voorlang zoude Perzie naar het voorbeeld van Europa zijn gevormd.
De Turken verwerpen nog al wat tot hen komt van dezulken, die den Godsdienst van mahomet niet belijden; de Perzianen, daarentegen, schatten dezelve op prijs, en van welk eenen kant het onderrigt ook tot hen kome, zij nemen het met blijdschap aan.
Hoewel de laatstgenoemden heden ten dage meer bijzonderlijk op de beoefening van de gewijde boeken, de dichtkunde en de starrewigchelarij zich toeleggen, verwaarloozen zij daarom de andere wetenschappen niet; vriendelijk behandelen zij de buitenlanders, die hun dunken, verdienste en geleerdheid te bezitten. Veel werks maken zij inzonderheid van de Europeanen; zij zoeken hunne vriendschap; zij doen hun vermaak aan, en zij dralen niet met het doen van een oneindig getal vragen, rakende de zeden en gewoonten van hun land, de kunsten, die aldaar worden geoefend, de wetenschappen, op welke men zich toelegt, en den godsdienst, die er wordt beleden.
Zeer verre trekken de Perzianen, in zekere opzigten, het bijgeloof; zij eten niet met iemand van een anderen godsdienst; zij drinken uit geen schoteltje of glas, welk een Christen, een Jood, of een Indiaan heeft gebruikt; en zij gedoogen hun den toegang in hunne Moskeën; zij gedoogen alle de tegenwerpingen, welke ten aanzien van den godsdienst worden gedaan; zonder boos te worden, hooren zij alles aan, wat tegen hunnen Profeet en hunne Imans hun gezegd wordt. De Turk zou van gramschap zieden, indien gij oneerbiedig met hem spraakt over mahomet en diens wetten; de Perziaan ziet u met medelijden aan; hij zendt zijne smeekingen ten hemel, dat de waarheid u in al haren luister bestrale; hij laat af van met u over zijnen godsdienst te spreken, doch gaat voort met het betoonen van goedwilligheid en vriendschap.
Even dapper als de Turk, werkzamer, minder geduldig, is hij, even als hij, geducht in den strijd, onverzoenbaar tegen zijnen gewapenden vijand, doch handelbaarder na het gevecht, gezelliger na den vrede. Het zij hij te doen hebbe met de Georgiers en Russen, die den Katholijken (Christelijken) Godsdienst belijden, of met Turken, Arabieren, Afghans, die Mahometanen zijn zoo wel als hij, maar van eene andere sekte, even zeer is hij genegen om na den oorlog hun dienst te doen, indien hij daartoe in de gelegenheid zij.
| |
| |
Zeldzamer dan in Turkije hoort men in Perzie van muiterijen, oproerigheden, of groote oploopen, om het hoofd van den Staat of zijne Staatsdienaars af te zetten, de karavanen te belemmeren, of eene stad of provincie te brandschatten. Ook zijn er de misdaden niet zoo menigvuldig; nogtans verdient de Perziaan niet zoo zeer als de Turk van wege zijne zeden en karakter geroemd te worden. Indien de eerste meerdere kunde, beschaafdheid en zachtaardigheid dan de andere bezit, hij bezit ook de fierheid niet, noch de grootmoedigheid, noch die achting voor zichzelven, noch dat vertrouwen op de vriendschap, noch die verkleefdheid aan zijnen weldoener, die bij den Turk somtijds zoo groote dingen uitwerken.
De huizen der Perzianen zijn veelal laag en met een terras overdekt, bestaande uit één of meer vertrekken, van eene eenvoudige en regelmatige bouworde. Bijkans allen hebben tuinen, of, wanneer de ruimte dezelve niet gedoogt, vindt men er althans een plein, met eenige boomen beplant. De rijke lieden hebben bijkans altijd fonteinen of springende wateren in hunne zalen, om aldaar koele lucht aan te brengen. De huisgeraden zijn zeer eenvoudig; zij bestaan uit een dubbeld tapijt op den vloer van alle de kamers, die bewoond worden, en eene eenigzins verhevene sopha langs alle de muren. Tegen den nacht worden op de tapijten of de sopha's niet zeer dikke matrassen gespreid, op welke men slaapt, en die over dag in kassen gesloten worden. Het benedenste tapijt bestaat uit een zeer dik en vrij sterk vilt; het bovenste is het bij ons bekende Perzifche tapijt.
Het gewaad der Perzianen bestaat, 1. uit een wijde pantalon of onderbroek, van zijde of katoen, nederdalende tot beneden aan het been, en boven de heupen toegeknoopt; 2. uit een rood zijden hemd voor de rijke lieden, en van katoen voor het gemeene volk, zijnde aan de zijde open, hebbende geen kraag, en wordende met een enkelen knoop boven den regter arm toegeknoopt; 3. uit een zeer kort katoen linnen vest in den zomer, en gepikeerd katoen in den winter, wordende gesloten met twee knoopen, aan de zijde geplaatst; 4. uit een kleed, welk over het vest wordt geslagen, tot op de hielen nederhangt, en van voren en op de zijden open is.
Gedurende den winter dragen de Perzianen zeer kostbare mantels of overrokken van laken, met bont gevoerd; de gemeene lieden dragen een mantel van grove stoffe. De eerste omgorden zich met een schawl van kazemier of kerman; doch de andere bedienen zich slechts van een lederen gordel. De grooten en alle de krijgslieden dragen een dolk; doch de kooplieden, de regtsgeleerden en de geleerden dragen gemeenlijk, in de plaats van dat wapentuig, een inktkoker.
De kleedij der vrouwen is van die der mannen onderscheiden.
| |
| |
Haar broek is veel wijder; van binnen is zij met katoen gevoerd, zoodat hare beenen gezien noch asgebeeld kunnen worden, en naar twee lompe pilaren gelijken. Haar hemd, zoo wel als haar opperkleed, is van voren open, en dit wordt digtgeknoopt met een groot getal liskoorden en kleine zijden, zilveren of gouden knoopen. De gordel is van een vel, met laken of geborduurde zijde overtrokken, en met gouden of zilveren platen en edelgesteenten versierd. Nooit gaat eene vrouw uit, zonder zich met een grooten neteldoekschen sluijer te omwinden; geringe vrouwen bedienen zich van geschilderd katoenen lijnwaad. Hare haren flodderen bijkans altijd achterwaarts, gevlochten en van voren afgesneden.
De geweren zijn een voorwerp der grootste weelde. Men vindt er sabel- of dolksklingen, die 15,20 en zelfs 30,000 piasters kosten; de greep kost somtijds nog meer; aan het boveneinde heeft men dikmaals een zeer grooten robijn, een prachtigen saffier, of een diamant van de grootste waarde.
Nog meer juweelen, kleinooden en toolsels, dan de mannen, dragen de vrouwen; haar ligchaam is er als mede bedekt. Op haar hoofd en om haren hals dragen zij aigretten en banden, van de fraaiste steenen en de grootste paarlen gemaakt. Hare gordels zijn met diamanten en robijnen bezet, hare vingers met ringen beladen. Zij dragen brazeletten aan de armen en beenen, en somtijds gouden platen of stukken geld op alle de naden harer kleederen.
Veel eerbieds heeft men in Perzie voor den baard; elkeen draagt denzelven; en om dien te laten groeijen, wacht een jongeling den tijd niet af, dat hij getrouwd zij of een ambt hebbe bekomen. De Perzische slaven dragen zoo wel een baard als hunne Heeren; zij zouden vreezen voor gesnedenen te worden gehouden, indien zij zich schoren. De zwartste en meest gekrulde baarden worden 't meest geacht; van hier dat men in Perzie niet dan zwarte baarden ziet. Men heeft er ook wel blonde of rosse baarden; maar, zoo wel om aan hunne vrouwen te behagen, die, over het geheel, niet gaarne blonde baarden zien, als om den schijn van sterkte en jeugd te vertoonen, doen zij denzelven zwart verwen, en trachten dien zwaarder te doen worden, door het besmeren met zalven en droogerijen.
De koffijhuizen zijn er niet zoo talrijk, noch worden zoo veel bezocht als voorheen. De Perzianen, gedurende hunne burgertwisten belet zijnde deze huizen te bezoeken, alwaar zij niet meer vrij konden praten, hebben zich allengskens eenen drank ontwend, die voorheen onder hen in algemeen gebruik was. Tegenwoordig worden er in hunne gezelschappen sorbet, geestige dranken en konfituren aangeboden. De Opium is in Perzie in algemeen gebruik. Nooit wordt zij zuiver ge- | |
| |
bruikt, maar met onderscheidene welriekende stoffen gemengd; waardoor zij meer versterkende wordt.
De wijnstok wordt in geheel Perzie geplant; overal geeft hij zeer voortreffelijke druiven; men verstaat de kunst om dezelve zeven of acht maanden gaaf te bewaren. Behalve die uitgeperst worden, droogt men er vele, die naar de Indiën worden verzonden, en waarvan zeer goede brandewijn wordt gestookt. -
Rakende het karakter en de zeden der Perzianen schrijft de Heer olivier: In Europa heeft een zeer groot onderscheid plaats tusschen de bewoners der groote steden en die van het platte land, tusschen den wel en niet wel opgevoeden mensch. In Perzie bleek ons dit onderscheid niet zeer groot te zijn; de behoeftige klasse in de steden verschilt zeer weinig in vernust, kundigheden en zeden van den veldbewoner, en ook in de steden is het onderscheid tusschen de rijken en armen niet zeer groot. Bijkans overal ontmoet men hetzelfde gedrag, manier van doen en wijze van uitdrukkinge, dezelfde denkbeelden, en ik durf wel zeggen hetzelfde onderwijs. De veldbewoner, de man zelfs, die het geheele jaar in tenten woont, en zijne kudde van het eene veld naar het andere drijft, kwam ons hier voor als ongedwongener, loozer, beschaafder, kundiger, dan de Europische landman, van de groote steden eenigzins verwijderd.
In 't eerst geloofde ik, dat het algemeen mangel aan onderwijs, eene nagenoeg gelijke opvoeding, en de dwingelandij, die allen bezwaart, de eenige oorzaak was van deze eenparigheid van gedrag en kundigheden, die ik overal, daar ik geweest was, had opgemerkt; doch eene veel vermogender oorzaak viel mij welhaast in het oog. Ik werd van oordeel, dat de veelvuldige oorlogen, die alle Perzianen te wapen hebben geroepen, de burgertwisten, die hen onophoudelijk beroerd hebben, de bijkans gestadige strooperijen van de eene provincie in de andere, noodwendig eene andere wijze van bestaan hadden doen geboren worden, alle standen elkander doen naderen, en zeer dikmaals alle klassen onder elkander vermengd hadden. Daardoor is de rijke minder, de arme meer kundig geworden. De eerste heeft schade geleden aan zijne wellevendheid, zachtmoedigheid en ongedwongene manieren; de andere is beschaafd geworden; zijne denkbeelden hebben zich ontwikkeld; zijne bevattingen zijn uitgebreider geworden. Van zijne opperhoofden gestreeld, van oneindigen dienst voor hun, die naar magt streven, bezit hij meer achting voor zichzelven, en minder eerbieds en ontzags voor hun, welke hij van nabij leerde kennen. De rijke, in het veld opgevoed, konde geen ander onderrigt dan dat eenes soldaats ontvangen; de behoeftige, die beurtelings van den ploeg of van de werkplaats te velde trok, werd weldra zoo kundig als de rijke. Daarenboven lag het
| |
| |
veid van eere en geluk voor hem open; dat alleen moest in zijne denkbeelden en gedrag eene gelukkige verandering doen ontstaan.
Niet eveneens staat het met de vrouwen; de steedsche, zoo als men ons heeft verhaald, (want wij hebben et zeer weinige, dan alleen te Bagdad, gezien) bezitten alle de fijnheid van vernuft, alle de beminnelijkheid, alle de bevalligheden harer sekse, en misschien zoo veel kunde als de mannen. Wat de landvrouwen aangaat, welke de Geneeskunde ons in de gelegenheid heeft gesteld van te zien of te hooren, zij kwamen ons voor als zeer ruw, zeer onkundig, en meer dan de mannen aan vooroordeelen verslaafd.
Zij besluijeren zich even zorgvuldig als in de stad, en leven nog meer afgezonderd; zij doen al het huiswerk, zorgen voor hare kinderen, koken den pot, melken de koeijen, schapen en geiten, bereiden het zuivel, maken de boter, welke de manuen in de stad gaan verkoopen. In hare ledige oogenblikken spinnen zij katoen en wolle. Van de uitwerpsels van dieren en gekapt stroo vervaardigen zij platte zoden, die zij in de zon laten droogen om tot brandstoffe te dienen, aangezien het hout zeer schaars is. Zij gaan niet in het veld, zijnde het akkerwerk dat der mannen.
De dorpbewoners hebben gemeenlijk niet meer dan ééne vrouw, hoe wel zij, zoo wel als de Turken, volgens de Wet vier mogen hebben, en bijkans nooit houden zij gemeenschap met slavinnen, ten zij zij weduwenaars of nog niet gehuwd zijn. Allen kwamen ons voor als onze huwelijkswetten goedkeurende, en zij waren eenparig van gevoelen, dat de Veelwijverij, nuttig alleen voor rijke lieden, in geenerlei maniere voor lieden van een gering vermogen was berekend, ook voor de zulken, onder andere, niet, die de huisselijke vrede zoeken.
Maar indien zij het goedkeuren, dat wij niet meer dan ééne vrouw mogen hebben, zeer ergeren zij zich, wanneer zij hooren, dat deze vrouw, in alles aan ons gelijk, zich met ongedekten aangezigte in het openbaar vertoont, en onbelemmerd met andere mannen afzonderlijke gesprekken houdt. De hunne behandelen zij, indien niet met verachting, immers met weinig beleefdheids, en het zij zij op haar verliefd zijn of niet, zij zijn zeer jaloersch; de geringste verdachte stap vertoornt den man, en doet hem zijne vrouw mishandelen; hij slaat haar bij het geringste voorval; hij verstoot haar op de geringste achterdocht van ongetrouwheid; hij stoot haar den dolk in het hart, indien zij overtuigd worde, en indien hij niet in staat ware, met eigen hand deze daad van gewelddadigheid, door de Wet veroorlofd, te plegen, zoude hij de hand eenes broeders of eenes bloedverwants moeten te bate nemen; dit niet doende, zoude hij zich schandvlekken.
| |
| |
Niet alleen ten platten lande straft de man de overspelige vrouw met den dood; het geschiedt door geheel Perzie. Bij geluk zijn deze ijsselijke tooneelen zeer zeldzaam, het zij omdat de vrouwen er zich niet verloopen, of omdat het zeer klein getal, welk het doet, alle de voorzorgen gebruikt, welke de veiligheid gebiedt.
De starrewigchelarij, in Europa thans algemeen veracht, is, echter, in Perzie het voordeeligste en aanzienlijste beroep; zij is de drijfveer van alle hunne daden, de regelmaat van alle hunne ontwerpen. Geen man van aanzien is er, die niet zijne starrewigchelaars heeft; geen burgerman, die hen niet bij alle gewigtige gelegenheden raadpleegt.
Naast de starrewigchelarij is de Geneeskunde in Perzie de meest geachte wetenschap. Zij is hier zoo min op de Ontleedals op de Natuurkunde gebouwd, en kan voor eene gissende wetenschap worden aangezien, waarvan de uitslag niet zeker gaat. De Schriften van galenus en avicenna zijn er in de daad bekend; maar hunne leer wordt niet meer gevolgd, of is zeer verbasterd.
Niets is gevaarlijker, of strijdiger tegen de regels der kunst, dan de handelwijze van den Perzischen Arts. Zijne geheele wetenschap bepaalt zich bij de gewaande kennis eener ziekte en het te keer gaan van dezelve door het tegengestelde van dezelve. Indien hij, bij voorbeeld, aan eenen zieken geene zware hitte, noch kenteekens van koorts bespeure, stelt hij de oorzaak in koude, en schrijft de meest verhittende geneesmiddelen voor; indien, daarentegen, de kranke eene hevige koorts en brandende hitte heeft, zoekt hij de oorzaak in de warmte; en in dit geval beveelt hij de verkoelendste dranken en de zuurste vruchten; hij geeft ijs om te drinken, en legt het op de maag, het hoofd en den buik.
Niet dezelfde vorderingen als in Europa hebben de kunsten in Perzie gemaakt, om reden dat de wetenschappen aldaar ten achtere zijn gebleven, en een schadelijk bedwang de zulken terughoudt, die den gewonen weg nog wel zouden willen verlaten. Intusschen zijn er weinige Volken, die zoo veel smaak voor de kunsten hebben, zoo vatbaar zijn voor onderwijs, als de Perzianen. Met dit alles zijn er sommige kunsten nog in hare kindsheid. De beeldhouwkunde, bij voorbeeld, beduidt er niets, of het moest zijn ten aanzien van eenige houten versierselen binnenshuis; doch de bouworde is er eenvoudig, fraai en naar het klimaat berekend. Aan de zolderingen en de koepeis wordt zeer veel sieraads en schats besteed. De Europische bouwmeester zoude er zeer veel op te zeggen hebben, dat aan de zolderstukken van een paleis meer werks en gelds wordt besteed, dan aan het geheele paleis. Daarentegen zou de Perziaan den Europeaan verwijten, dat hij
| |
| |
het gemak van binnen dikmaals aan het uitwendig sieraad opoffert.
De koophandel in Perzie is niet meer hetgeen dezelve onder de regering der Sophis was. Bekend is het, dat de handel, onder de regering van chah-abbas I en diens opvolgers, eene verbazende uitgestrektheid had bekomen. De Armeniërs, de Banianen, de Joden, te Ispahan en in de voornaamste steden van Perzie woonachtig, ontvingen uit alle de oorden van den Indostan, en van de meeste eilanden van den Indischen Oceaan, eene groote menigte goederen en kostbare waren, welke zij binnenslands verspreidden, of naar Turkije en door geheel Europa verzonden. De handelbetrekkingen tusschen Perzie en de Koningrijken Baalke, Bokhara, Samarcande en Cachemire, waren zeer menigvuldig geworden; bijkans alle de voortbrengsels dezer landen, alsmede die van Tartarije en Thibet, werden over Perzie naar het Ottomansche Rijk en Muskovie verzonden. De Europeanen, sints de regering van abbas I, te Ispahan, Chiras, en in de Zeehavens van de Perzische Golf gevestigd, voorzagen van daar in groote menigte hun vaderland van de voortbrengsels van den grond en der nijverheid.
Heden ten dage komen de Indische koopmanschappen, voor Turkije bestemd, regelregt te Bassora en Bagdad, van waar zij naar Mossul, Aleppo en Damascus worden verzonden. Zeer weinig levert Perzie aan Turkije, en bekomt bijkans niets van daar. Alle de Joden en Banianen hebben Perzie verlaten, en de weinige Armeniërs, die er nog zijn gebleven, zijn tot de diepste armoede vervallen. Allengskens hebben de betrekkingen der Europische volken tot dit land opgehouden.
De zijde is het belangrijkste gedeelte der Perzische voortbrengselen. Chardin verhaalt, dat in zijnen tijd, behalve de aanzienlijke menigte zijde, die in het land bleef, en aan schawis, gordels, linten, stoffen, enz. werd verwerkt, jaarlijks tweeëntwintig duizend balen naar Europa werden uitgevoerd, wegende ieder baal ruim tweehonderd pond. Sints de Engelschen zich te Guilan hebben gevestigd, heeft die verzending zoo goed als opgehouden. Daarenboven geeft Perzie eene zeer groote menigte wolle, deels van schapen, deels van kameelen; de laatste is de beste; de fraaiste vloertapijten worden daarvan gemaakt. De paarden en het katoen maken insgelijks voorname artikelen van verzending uit. |
|