Zonderlinge ontmoeting tusschen den Amerikaanschen generaal Charles Lee en den eigenaar van een poppenspel.
De Generaal charles lee, die zich allezins vertoonde als een geslagen vijand van den Christelijken Godsdienst, en geene gelegenheid verzuimde, om daarmede ruwelijk te spotten, was een groot lief hebber van Honden, en meestal van eenige vergezeld. In eene vlaag van lage spotternije had hij een' zijner Honden den naam van jezus gegeven. Deze vergezelde hem, met andere, als bij naar Williamsbury ging, om de Vergadering te gaan bijwonen. - Op weinige mijlen afstands van Williamsbury ontmoette hij een' Man, die, dezen Hond met bijzondere opmerking aangezien hebbende, denzelven te koop vroeg. ‘Mijn Hond verkoopen!’ sprak lee; ‘neen, vooral niet. Wat wil dit te koop vragen beduiden?’ - De Man, die den Generaal lee voor een gemeen man aanzag, en althans, uit de havelooze kleeding, welke hij veelal droeg, niet vermoedde met een' Generaal te doen te hebben, drong op den koop van dien Hond zoo sterk aan, dat de Generaal nieuwsgierig werd, en hem vroeg, waarom hij zoo zeer op dien Hond gesteld was en er hem zoo veel gelds voor bood. - ‘Wel,’ kreeg hij ten antwoord, ‘ik heb hem noodig om tegen den Duivel te vechten!’ Lee, die, van wege den naam, aan dezen Hond gegeven, veronderstelde, dat dit alles diende om hem te honen, vatte zijnen rotting in drift op, en dreigde den anderen met gevoelige slagen. Dan deze bleef hem niet schuldig, en stoeg hem dermate in het aangezigt, dat