Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 636]
| |
Oorsprong van den zoogenoemden H. Sacramentsdag, of het feest van het ligchaam van Christus.Volgens hetgeen wij, in den hier voor geplaatsten BriefGa naar voetnoot(*), lezen, is dit Feest van Pauselijke, niet van Apostolische, instelling, en gaf de godsvrucht van een bijzonder mensch daartoe de eerste aanleiding. Dit kan men, als rigtig, aannemen; maar, zoo als ik vreeze, niet, dat clemens en gregorius er instellers van zijn. Immers ik vind niet, dat de eer daarvan aan iemand anders toekomt, dan aan urbanus IV en clemens V. - Het is wel der moeite waardig, de geschiedenis dezer instelling hier kortelijk te verhalen. In het voorst der dertiende eeuwe leefde, te Luik, zekere godvreezende jonge dochter juliana, welke, van jongs af, een bijzonderen eerbied had voor het H. Sacrament, dat is voor de gewijde Hostie, of Ouwel. Sedert haren zestienjarigen ouderdom, in den jare 1208, zag zij, zoo dikwijls als zij de oogen sloot, om te bidden, het beeld der volle maan, maar altijd met een donker vlekje. Daar dit gezigt hare aandacht aftrok, bad zij, menige malen, doch te vergeefs, om er van verlost te worden. Nu smeekte zij derhalve, dat zij er de beteekenis van mogt verstaan, en kreeg daarop eene openbaring, dat de maan de kerk beteekende, en het vlekje 't gemis van een jaarlijksch feest ter eere van het H. Sacrament; terwijl haar tevens gezegd werd, dat zij zulk Feest vieren, en de algemeene verpligting daartoe verkondigen moest. Hoewel zij nu geloofde, dat dees gewigtige last haar, door j. christus zelven, gegeven werd, maakte zij echter, twintig jaren lang, zwarigheid, om dien te volvoeren; dewijl het, naar haar oordeel, welvoegelijker zou zijn, dat dezelve aan eenige voorname Geestelijken wierde opgedragen. Daar dit nu evenwel niet gebeurde, openbaarde zij denzelven aan eenen Ca- | |
[pagina 637]
| |
nunnik der Sint maartens Kerke te Luik, met verzoek, om daarover, zonder haar te noemen, met de beste Godgeleerden raad te plegen. Dees sprak er dan over met jacobus pantaleon, toen Aartsdiaken van Luik, naderhand Paus urbanus IV, - met den Provinciaal dder Dominicanen, den Bisschop van Camerijk, den Cancelier der Kerk van Parijs, en met drie Luksche Hoogleeraars der Godgeleerdheid, en meer andere kundige en brave mannen. Dezen waren allen van begrip, dat het billijk en voor de Kerk nuttig zou zijn, de instelling van het H. Sacrament voortaan, met meer plegtigheid, dan tot hiertoe, te vieren. Juliana bereidde zich dan hiertoe, en liet, te dien einde, door zekeren jongen en zeer vromen, maar nog weinig geoefenden, Geestelijken, een opstel voor den dienst vervaardigen. Doch, toen dit ruchtbaar wierd, kwamen ettelijke Geestelijken tegen de viering van dit Feest op, bewerende, dat het geheel overtollig was, dewijl men dagelijks, in de misse, de instelling van het H. Sacrament vereerde, en dat de openbaringen van Zuster juliana mijmerijen waren. Geheel anders dacht echter de Bisschop van Luik, die, in het jaar 1246, beval, dat men, alomme in zijn Stift, jaarlijks, des donderdags na het Feest der H. Drievuldigheid, het Feest van het H. Sacrament zou vieren, en dat de dag, die hetzelve vóórging, een vasten dag zijn zou. Dit geschiedde ook in het volgend jaar, toen een Pauselijk Legaat, zich te Luik bevindende, het opstel voor den dienst goedkeurde, en zelf de Misse las, en eene redevoering hield. Deze beval de onderhouding van dit Feest, in het jaar 1252, ook aan alle de kerken, waarover hij, als Legaat, iets te zeggen had; en het zelfde deed een ander Legaat, twee jaren na hem. In weêrwil hiervan bleven vele Luiksche Geestelijken dit Feest bestrijden, en de openbaringen van juliana tegenspreken. Zelfs geraakte deze in vervolging, en moest zij Luik ruimen. Zij overleed in 1258. Zij liet eene bijzondere Vriendin na, eva geheeten, die, even als zij, bij Paus urbanus bekend geweest was, toen hij nog Aartsdiaken van Luik was. Deze, de verheffing van pantaleon tot het Pauschap verstaan hebbende, bragt het zoo ver, dat de Bisschop van Luik aan hem, over de instelling van den Sacraments-dag, schreef, met dat gevolg, dat hij denzelven, voor de gansche Christenkerk, vaststelde, inzenderheid (gelijk hij, in zijne Bulle, zei- | |
[pagina 638]
| |
de) om de ketters in verlegenheid te brengen. Hij verbond aan het godsdienstig vieren van denzelven verscheiden Aflaten; doch hij beval noch het vasten op den voorafgaanden dag, noch het ten toon stellen, noch het ronddragen der gewijde Hostie. Hij zond zijne Bulle, in het bijzonder, aan de vrome eva, verzeld van eenen brief, gedagteekend den 8sten van Herfstmaand des jaars 1264, en van een nieuw opstel voor den dienst, hetwelk door den beroemden thomas aquinas was vervaardigd, en sedert in gebruik bleef. Ondertusschen stierf urbanus in hetzelfde jaar, en daardoor bleef de viering van het ingestelde Feest op nieuw achter. Maar toen het algemeen Concilie, omtrent een halve eeuw later, te Vienne in Frankrijk, gehouden, de instelling bekrachtigde, en Paus clemens V daarop zijn zegel drukte, kwam het vervolgens in zwang, namelijk in het jaar 1312: doch ook toen werd noch van vasten, noch van ten toon stellen, noch van omgaan gewaagd. Het was eene Provinciale Synode, welke de Aartsbisschop van Sens, in het jaar 1324, te Parijs hield, die het vasten gebood, onder toezegging van een veertig-daagschen Aflaat, en die, wegens den plegtigen omgang, welken de geestelijkheid en het volk, op den gemelden donderdag, met het H. Sacrament hield, verklaarde, dat zij daarin, dewijl dezelve, eenigzins, door Goddelijke ingeving, scheen ingesteld, voor het tegenwoordige, niets veranderen wilde, en hem aan de godsvrucht van de geestelijkheid en het volk overliet. Men ziet dus, dat deze omgang, waarop de Fransche Koningin zoo veel had aan te merken, niet door de Kerk voorgeschreven, en alleen het gevolg van den ijver van het volk en de geestelijkheid van sommige kerken, en van eene vrijwillige overneming der overigen was. Des te ligter scheen de Paus gehoor te kunnen geven aan de gewigtige redenen, waarom men er de afschaffing van verzocht. Doch hij was doof, zoo als alle zijne voorzaten en opvolgers, voor alle zulke vertoogen tot hervorming. Men heeft, tot in onze dagen, die plegtige omgangen gezien, en de aanmerkingen van catharina daarover moeten toestemmen; ja men kan ze nog zien, op vele plaatsen. - Het vasten op den woensdag is nooit algemeen geworden. |
|