zijn, doet hier niets af. Het bewijs is of valsch, of het is onmiddellijk ontwikkeld uit eene axiomatische stelling, of uit zulk eene, die reeds het product is van eene voorafgaande gegronde redenering, van welke dus het bewijs alleen het vervolg is.
Als dus twee personen van elkander in gevoelen verschillen, en de een den ander door geene redenering kan overtuigen, moet zulks of door de verschillende manier van gevolgen afleiden, of door hunne niet overeenstemmende denkwijze omtrent de grond-axiomata veroorzaakt worden; of eigenlijk alleen door het laatste, want dat deze of gene de goede manier van gevolgen af te leiden is, moet eerst bewezen worden; en dit bewijs kan niet anders zijn, dan eene onmiddellijke ontwikkeling van eenig axioma: ook hier komt het dus alleen op het eenstemmig gevoelen omtrent de axiomata aan.
Wat de zoogenaamde mathematische axiomata betreft, - de zulke namelijk, die ten grondslag liggen van ieder mathematisch bewijs; hieromtrent stemmen aller gevoelens meestal overeen. Niemand, b.v., twijfelt, of het geheel is grooter, dan een zijner deelen. 't Is waar, nu en dan vond ik er eenen, die ook daar aan twijfelde; doch zulk eenen had of een dwaalstroom van bovenzinnelijke dweeperijen zoo verre gebragt, dat hij aan zichzelven twijfelde, of de begoocheling der zinnen zijn eigen inwendig gevoel doen verloochenen.
Minder eenstemmig denkt men over metaphysische axiomata; deze zijn de eigenlijke steen des aanstoots, en die stellingen, welke de een voor axiomatisch waar verklaart, ontkent de ander volstrekt; van hier, dat sommigen alle metaphysische axiomata tot één hebben willen brengen; welke poging, al ware zij hun volkomen gelukt, weinig voordeel te dezen opzigte zoude hebben uitgewerkt, daar hetzelfde verschil omtrent dit ééne, als omtrent alle de andere zoude blijven plaats hebben.
Van waar nu dit verschil? van waar, dat de een voor waar verklaart, hetgeen de ander voor onwaar houdt? Voor ons is het onmogelijk, eene en dezelfde zaak naar willekeur waar of onwaar te doen zijn. Dat iets waar, iets zoo en niet anders is, hangt niet af van onze wilsbepaling; het moet dus noodzakelijk, daar wij hier alleen van phaenomena handelen, alleen van onze organisatie afhangen. Dat iets zoo en niet anders zij, kan alleen afhangen van elk onzer organen in het bijzonder, en van de zamenwerking van alle tot een geheel. - Als onmiddellijk gevolg vloeit bieruit voort, dat, als twee menschen beide volmaakt op dezelfde wijze georganiseerd zijn, ook beide volmaakt eenstemmig over ieder axioma moeten denken, en hetzelfde noömenon dezelfde gewaarwording aan