Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 489]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, kunsten en wetenschappen, betrekkelijk.Proeve, over den voortgang der zeden en der maatschappije.(Vervolg en slot van bl. 456.)
Het vierde tijdperk der maatschappije doet zich achtbaar op, van wege het invoeren des landbouws, des koophandels, en van vastgestelde wetten. Der menschen geest behield nog zekere maat van kwijning, dof heid, en afkeer van den arbeid. Hesiodus besteedt zoo veel kunsts en kracht van zeggen, om den geest van winzucht op te wekken, als de hedendaagsche Zedeschrijvers, om dien geest te onderdrukken. Men wil, dat ceres, in Attica komende, het Volk den landbouw leerde en in Godsdienstig Eerbewijs onderwees: ingevolge hiervan werden, door geheel Griekenland, de eerste vruchten der aarde aan de Atheners toegeschrevenGa naar voetnoot(*). Ten tijde van hesiodus ploegde men met twee Ossen in Griekenland; dan, vóór de uitvinding van den ploeg, werd het land door handen-arbeid bewerktGa naar voetnoot(†). Waarschijnlijk werd het gebruik der Metalen bij toeval ingevoerd. Bij een of ander der ligtst smeltbare ertsen toevallig vuur gebragt zijnde, vertoonde het zich in deszelfs metaalachtige zelfstandigheid: de rek- en smeedbaarheid daarvan ontdekt zijnde, maakte men er gebruik van. Misschien was de glans der meeste Metalen door de Voorzienigheid bestemd, om de opmerking en aandacht der menschen te trekken, en aan te zetten tot het verkrijgen eener zake van zulk eene over- | |
[pagina 490]
| |
groote nuttigheid. Wij leeren uit hesiodus, dat het IJzer, ten zijnen tijde, welbekend was: vóór 't zelve maakte men gebruik van KoperGa naar voetnoot(*). - De eerste koophandel bestond in eene enkele ruiling van levensnoodwendighedenGa naar voetnoot(†). Herodotus vermeldt, dat de Lydiërs eerst munt invoerden, en de handelwijze, om te verkoopen bij stukken en kans-spelenGa naar voetnoot(‡); waaruit wij ten minste mogen besluiten, dat deze uitvindingen bijkans gelijktijdig waren. De Britten bedienden zich, in de dagen van caesar, van koperen munt, of ijzeren ringen van zekere bepaalde zwaarte, in stede van geldGa naar voetnoot(§). De maatstaf des Handels verschilt zeer veel in de onderscheidene gedeelten der hedendaagsche wereld. In sommige streken van Amerika worden de goederen bij bevervellen gewaardeerd, en aan de kust van Guinea is de gewone maatstaf eene ijzeren staaf, welker afmetingen, veronderstel ik, bepaald zijn. - Ik denk niet, dat Goud en Zilver, door eenig verdrag, onder de menschen aangegaan, bepaald zijn tot een middel van Handel. Onbeschaafde Volken bewonderen, over 't algemeen, het schitterende; sieraden zijn altoos koopbare stukken, en de kostbare metalen verschaften opsiersels, die aan aller smaak voldeden. Dus verwisselde hij, die een schoon halssnoer of een gouden armring had, deze voor een' maaltijd bij dringenden honger, of om eene schoone gevangene te koopen: dusdanige dingen altoos aannemelijk zijnde, waren ook altoos verruilbaar; en de éénige dingen zijnde, die altoos zoo bleven, werden zij, met den tijd, de maatstaf des Handels. De Cowries, eene soort van schelpen, bij de Negers in het drijven van koopmanschap gebruikelijk, kwamen als geld in zwang, dewijl zij tot kleeding-sieraden behoord hadden. Het wordt algemeen erkend, dat de Atheners de eersten onder de Grieken waren, die wetten invoerden; en de bewoners der andere Staten van Griekenland waren gewoon, zich bij de Atheensche Regtbanken te vervoegen, om te weten, hoe zij hunne bijzondere geschillen | |
[pagina 491]
| |
zouden vereffenen. Orde grijpt er plaats, zoo ras de burgerlijke regten bepaald zijn. Onder de eerste wetten van Egypte was eene, welke verbood, dat eenig mensch meer dan één beroep zou ter hand nemenGa naar voetnoot(*). Wanneer de menschen gekomen zijn tot het eigenlijk gezellig en handeldrijvend Tijdperk der Maatschappije, ontleenen zij niet alleen van elkander kunsten en gewoonten, maar zelfs godsdienst. Zeer vele van de Godsdienstgebruiken der Grieken werden uit Egypte ingevoerd; vóór dien tijd maakten zij gebruik van eene vervoeging tot de Godheden in 't algemeen; namen zelfs voor hunne Godheden hadden zij nietGa naar voetnoot(†). De Godsdienst van dit Tijdperk is de vereering van het Veelgodendom, en eene soort van Bijgeloovigheid van veel zachter aard, dan die des vorigen Tijdvaks. Mango capac schafte in Peru de menschenoffers, en zelfs die der dieren af. Hij ten minste had eenige stappen ter beschaving gedaan. De bekwaamheid van 's menschen geest, welke ons doet overhellen, om een geliefkoosd denkbeeld verder en verder, ja tot buitensporigheid voort te zetten, vertoont zich nergens sterker, dan in het stuk van Godsdienst. De Godsdienst van onbeschaafde Volken is altoos geestdrijvend of bijgeloovig; en alsdan is er naauwelijks eenige ramp, welke de maatschappij treft, waarmede men den Godsdienst niet, óf regtstreeks óf zijdelings, in verband brengt. In eenen beschaafden staat zien de menschen met eene soort van geraaktheid terugge op de onheilen, daardoor veroorzaakt; en, ter oorzake van dezelfde hoedanigheid derziele, wordt de Godsdienst al te zeer verwaarloosd. Dus bestaat de Godsdienst, even als elke andere zegening en deugd, nooit zuiver in de Maatschappijen; enkelen op zichzelven kunnen dien in zuiverheid bezitten. De Kunsten, echter, hebben verpligting aan het Bijgeloof. Wanneer een rijkgegoedde een' hartelijk gekoesterden wensch wilde vervuld zien, of hoopte een hagchelijk gevaar te ontkomen, deed hij eene gelofte, welke veelal volbragt werd door het stichten van een heerlijken tempel, of het doen vervaardigen van eenig schoon schilderstuk of beeldhouwwerk. | |
[pagina 492]
| |
Wij hebben verscheidene berigten van de uitvinding der kunsten: eenige der voornaamste eigenen de Egyptenaars zich toe; onder deze de Landmeetkunde. Men wil, dat sesostris Egypte in gelijke deelen afdeelde, aan elk' inwoner een vierkant stuk lands toewijzende, eene rente voor zich behoudende. Dan de overvloeijingen van den Nijl deze land-onderscheidende merken wegnemende, en inbreuken makende op den eigendom der bijzondere personen, werd het noodzakelijk, lijnen en figuren te gebruikenGa naar voetnoot(*), ten einde het weggenomene door die rivier te weten, en de rente naar evenredigheid te verminderen. Van hier de benaming van Landmeetkunde of Geometrie. - Het Weven wil men dat den oorsprong had bij dit zelfde Volk. Ik houd het voor waarschijnlijk, dat de kunst van matten maken, of het plat zamenvoegen der vezelen van planten met de hand, tot die uitvinding opgeleid hebbe. - De grond van Egypte niet gunstig zijnde voor den groei des Wijnstoks, wil men, dat de kunst, om drank uit Graan te bereiden, ook van de Egyptenaren afstamme. Tragelijk is de voortgang van 's menschen geest in nieuwe uitvindingen; dan dezelve gaat vlug in verbeteringen. De Ouden staken uit in de schoonheid der gedaante, welke zij aan hunne metalen vazen gaven, en hunne beeldhouwkunde was volkomen, hoewel zoo eenvoudig eene kunst, als de Drukkunst, hun nimmer voor den geest kwam. De Amerikaansche Indianen zijn vernuftiger, in eenige opzigten, dan de inwoners van beschaafde landen; en nogtans weten zij niets van vele gemakken en gerijfelijkheden des levens, welke zij met veel minder moeite zich zouden kunnen aanschaffen, dan zij te koste leggen aan het vervaardigen van hunne grillige sieraden. Wanneer het gevoel der menschen opgewekt is door werkzaamheid en vlijtbetoon, ontdekken zij de ongemakken van morsigheid en ongedierte. Te dezer oorzake staken vlijtige Volken altoos uit in reinheid. Het vijfde tijdperk der maatschappije is het Tijdperk van verbeelding, van geestdrift, van verziering. Die wetenschappen en kunsten, welke zich onmiddellijk tot de zintuigen vervoegen, worden eerst aangekweekt, eerst bewonderd. De verregaande | |
[pagina 493]
| |
aandoenlijkheid der Negeren voor de Muzijk is zeer opmerkelijk. Het spelen op een speeltuig schijnt hen tot een nieuw leven te doen opwaken. Na de vermoeijenissen van eenen langen zomerdag, zullen zij dansen, indien zij muzijk kunnen bekomen, tot dat zij, afgemat van vermoeijenis, als nedervallen. Men zegt, dat zij een zeer scherp en teeder gehoor hebben, en dat de toonveranderingen bespeurd kunnen worden in de trekken en bewegingen, welke zij maken. Ik mag er bijvoegen, dat het gemeen in alle eeuwen zich zeer door klanken getroffen voelde; en het dansen is een der eerste vermaken bij onbeschaafde Volken. Veel gronds heeft men, derhalve, om te denken, dat de eerste pogingen der Wijsbegeerte en Welsprekendheid met Muzijk gepaard gingen. Misschien maakte de gemakkelijkheid, om verzen in 't geheugen te prenten en te bewaren, de Dichtkunst eenigermate noodzakelijk, vóór dat de Drukkunst was uitgevonden. De kundigheden der Gallische Druiden werden alle, door middel van verzen, het geheugen aanbevolen; eenigen besteedden niet minder dan twintig jaren in het aanleeren der beginselen van de geleerdheid der Druiden; zij oordeelden het niet regtmatig of geoorlofd, dezelve in geschrift te stellen, schoon zij, bij andere gelegenheden, zich van Grieksche letteren bedienden. - De invloed der Barden was groot onder de Celtische Volken; en wij leeren uit homerus, dat agamemnon zijne Koningin aan de zorge van een' Bard toevertrouwde. Het is waarschijnlijk, dat zij, onder de Grieken zoo wel, als onder de Noordsche Volken, de voornaamste bedienaars van den Godsdienst waren. In den loop dezer Proeve hebben wij den voortgang der Kunsten en Wetenschappen, over 't algemeen, in opmerking genomen. Het blijkt, dat de eerste proeven van opstel oorlogszangen en losse zangstukjes waren, welker muzijk zeer veel toebragt tot derzelver gemeenwording onder het volk. De Barden volvoerden dezelve op alle feesten of volksverzamelingen, 't zij van eenen burgerlijken, 't zij van eenen godsdienstigen aard. De zangers verbeeldden óf twee helden, vóór dat zij den strijd aanvingen, óf den henentrekkenden minnaar, afscheid nemende van zijne zielsvoogdesse. Zulks heeft den grond gelegd van tooneel vertooningen. Dat het Grieksche Tooneelspel op deze wijze eenen aanvang nam, | |
[pagina 494]
| |
rust op ontwijfelbare getuigenissen. De eerste spelers te Rome kwamen uit Etruria en dansten een ruwen landdans, en de jonge lieden boertten met elkander in eene soort van rijm. Zekere livius was de eerste, die een geregeld spel uitvoerde, of een tooneelmatig verhaal deed, waarin hij zelf speelde; doch, zijne stem verheffende, liet hij een jongen zingen, terwijl hij alleen speeldeGa naar voetnoot(*). - In de laatste Reize van cookGa naar voetnoot(†) treffen wij eene zeer naauwkeurige beschrijving aan van eene tooneelvertooning op de Vriendelijke Eilanden, welke met de opgave des Geschiedschrijvers volkomen overeenstemt; en de gebruikelijkheden bij de Engelsche toekijkers, zelfs ten tijde van shakespear, die zich met rooken, drinken en kaartspel vóór het spel vermaaktenGa naar voetnoot(‡), staan in een blijkbaar verband met den oorsprong der tooneelvertooningen, en bewijzen, dat ze een onthaal geweest zijn, in den tusschentijd van eene Feestviering. Er is geen tak van Letterkunde, welke zoo algemeen de beschaving en de wetenschap bevordert, als het Tooneel. Door 's Volks bewondering op te wekken, lokt het 't zelve, als 't ware, aan tot verbetering; door de deelnemende gevoelens te streelen, wekt het op tot vaderlandsliefde en heldendeugden. Het verbetert de taal eens Volks, ontwikkelt de verscheidenheden van het menschelijk karakter, en geeft, over 't algemeen, eene geschiktheid tot het opdoen van kundigheden. De openbare verrigtingen der meeste Volken werden eerst bewaard in dichterlijke lofredenen en andere opstellen der Barden; en bij de aankweeking der letteren ruimde zulks de plaats in voor geregelde geschiedenis. De begeerte, om in 't redevoeren uit te munten, is eene andere oorzaak, die de aankweeking van wetenschap bevorderde. De belangen der menschen zullen hen altoos aanzetten, om zoo veel gebruiks te maken van de kunst om te overreden en invloed op anderen te hebben, als hunne bekwaamheden gehengen. Wie zich op de redekunst toelegt, wordt tot het beoefenen van andere wetenschappen, inzonderheid die tot zede- en staatkunde betrekking hebben, verpligt; naardemaal de kwistigste | |
[pagina 495]
| |
taalsieraden krachteloos zijn, zoo er geen grond van zakelijkheid of bewijs in steke. Weetgierigheid en het verlangen, om toekomstige gebeurtenissen te spellen, strekten tot eene verdere oorzaak van de bevordering der wetenschappen, bijzonder van de kennis der Nature en der Hemelsche Ligchamen. Eene beschaafde eeuw is de eeuw der dichtkunst niet. Die ruwheid van zeden, welke de schoonheid van een Heldendicht uitmaakt, en zelfs van den Herderszang, treft men dan niet meer aan. Er is geene hedendaagsche verziering, welke zoo veel schoons van die soort heeft, als de wezenlijke beschrijving van joannes den dooper, predikende in de woestijne. In eene beschaafde en geleerde eeuw is dat hartstogtelijke, 't welk de dichtkunst bezielt en verheft, niet meer in achting, en de menschen moeten koel daar henen schrijven, wanneer eerbied ten aanzien van het voorwerp hen niet bezielt. Het slijpen des oordeels verzwakt de verbeeldingskracht; het achtgeven op de regelen der wikkende oordeelkunde verdooft de Goddelijke verrukking. De drift van bijgeloovige vrees wordt niet gekoesterd; wij zien met geene verbaasdheid op elk verschijnsel der nature: de bron van het verhevene is bijkans geheel uitgedroogd. Veel hiervan verschilde het, toen godsdienstige geestdrift zich met de dichterlijke vereenigde; toen de eenzaam wandelende Bard omzwierf op een onbebouwd veld, waar geen voetstap van eenig mensch zich opdeed, waar elk geluid zwanger scheen van gevaar, en elk voorwerp hem met schrik vervulde; toen goede en booze geesten verondersteld werden, elke rivier, elken berg, elken boom te bewonen; toen zijn geheugen als overladen was met schrikbarende verhalen van verschijningen, en zijne verbeelding omzwierf in romaneske denkbeelden van menschen en voorwerpen. In dusdanige omstandigheden is de verbeeldingskracht veel werkzamer, dan die van den koelen redeneerder, die werktuigelijk voorgaat, het gebeurde met de koelheid van een regtsgeleerden onderzoekt, letterkundige beoordeelingen leest, elk woord, elken volzin weegt, schrijft over dingen, welke hij niet gelooft, en tooneelen schildert, welke hij nooit zag. Het Tijdperk der Maatschappije, 't welk dat, 't geen wij thans beschrijven, voorgaat, is de Herderlijke levensstand. De menschen zijn altoos genegen om de zeden van de dagen hunner jeugd te verheffen. Het her- | |
[pagina 496]
| |
derlijk leven maakt, ingevolge hiervan, den grond uit van de meeste hunner dichterlijke voortbrengselen. Van daar zijn ontleend de schitterende verzieringen van de Gouden Eeuw, - van de Eeuw van Saturnus, welker geluk en gelijkheid van standen met verrukking beschreven worden. - Het Leer- en Zededicht is bewaard voor eenen verder gevorderden staat van beschaving. In de Eeuw van Koningin elizabeth waren er, volgens de opmerking des uitmuntenden Schrijvers van the History of English Poetry, weinig hekeldichters; men vond te veel smaaks in de gloeijende schilderijen der verbeelding, en de geest der menschen was nog niet beschaafd genoeg, om door te dringen tot de kleinigheden van der menschen karakters, en de springveren van hunne bedrijven. Zedelijke leering was echter vroegtijdig eene deur in Griekenland geopend. De Grieksche Dichters en Redenaars misten niet, dezelve, bij de meeste gelegenheden, in te voeren. Pindarus mengt vele afgetrokkene denkbeelden in zijne verrukkelijke Odes, en homerus is des niet ontbloot. De aanspraken der Gezanten eindigen menigmaal met eene zedelijke bedenkingGa naar voetnoot(*); van waar de smaak, om de kundigheden tot algemeene grondregelen te brengen, den oorsprong schijnt te ontleenen. De wijsbegeerte trad eerst te voorschijn in korte klemspreuken en grondregelen van de vroege eeuwen; en, naar alle waarschijnlijkheid, werd Natuur- zoo wel als Zedekunde bijkans op dezelfde wijze ingescherpt. Socrates trad te voorschijn, een man van groot vernuft en op geschilvoeren gesteld; hij wendde der menschen aandacht op het naspeuren der oorzaken, en leerde hun de kunst van bondig redekavelen. - Onder plato liepen de verfijningen der redekunst in het buitensporige, en deze omwonden zich in scherpzinnigheden. Het schijnt plato's denkbeeld geweest te zijn, dat 's menschen geest voor alle naspeuring vatbaar is, en er niets in de natuur gevonden wordt, 't welk wij niet hopen mogen, ten eenigen tijde, te zullen begrijpen. - Op dezen volgde aristoteles, een man van een geregelder en stelselmatiger vernuft; hij heeft zich meer toegelegd, om de kundigheden, reeds | |
[pagina 497]
| |
onder het menschdom verspreid, in zekere orde te schikken, dan iets nieuws uit te vinden. De Leerlingen van socrates verdeelden zich in twee hoofdtakken; de een volgde plato, de ander antisthenes. Van plato ontstonden de Akademisten en de Peripatetici; van antisthenes sproten, naar 't zeggen van laertius, de onverschilligheid van diogenes, de ingetogenheid van crates, het geduld en de moed van zenoGa naar voetnoot(*). Het zou onmogelijk wezen, eene algemeene Geschiedenis des Menschdoms verder voort te zetten, dan 't geen wij met den naam van het vijfde tijdvak der Maatschappije bestempelden. Tot dien tijd toe is er eene eenparigheid van zeden, welke ons in staat stelt om met eenige naauwkeurigheid den voortgang der Beschaving uit te merken. Na dit Tijdperk maakt de verscheidenheid van toevallige uitvindingen, die strekken, om, 't geen men den naam geeft van Nationaal Karakter, te vormen, de naspeuring hoogst moeijelijk. Uit verscheidene oorzaken stonden de menschen op onderscheidene trappen van Beschaving stil. Zij bleven langer in den tweeden Stand onder koude, dan onder heete luchtstreken: de laatstgemelde zijn gunstig voor den Landbouw, en de gematigde luchtstreken schijnen aanleidelijk tot het Herdersleven. De Beschaving wordt menigmaal verhaast door zeer toevallige oorzaken. Er staat een groot Vernuft op; dit geeft den toon aan zijne tijdgenooten. Burgerlijke onlusten bevorderen werkzaamheid. Maar, over het geheel, zijn de voortgangen der Rede trapswijze en traag. Als een gevolg mag men uit deze Proeve afleiden, dat men onvoegelijke middelen doorgaans heeft aangewend om barbaarsche Volken te beschaven. Men heeft Zendelingen tot hun afgevaardigd, en Scholen te hunner onderwijzinge opgerigt; doch zonder daarmede te vorderen. Men vond die Volken onbekwaam om asgetrokkene denkbeelden te bevatten, of te letten op eene aaneengeschakelde reeks van redeneringen over zedelijke en godsdienstige onderwerpen. - Het is van luttel beduidenis, eene geletterde opvoeding te geven aan een klein getal kinderen van onbeschaafde Volken; naardemaal | |
[pagina 498]
| |
deze alleen dient, om hen te onderscheiden van de rest des Volks, waartoe zij behooren, en onbekwaam te maken voor den stand der maatschappije, waarin zij leven. Het blijkt allezins, dat een Volk langs voegzame trappen tot kennis en beschaafdheid moet komen. De eerste zaak, voor welke hun geest vatbaarheid schijnt te hebben, zijn de werktuigelijke kunsten. De invoering van deze onder een onbeschaafd Volk zal hunne nieuwsgierigheid opwekken, hunnen naijver ontvonken; en de gemakken des levens, veroorzaakt door middel dezer kunsten, zullen altoos genoeg tot derzelver aanprijzing strekken. - Indien derhalve eenig Rijks- of Landbestuur, of openbare Inrigting, het plan hebbe om een barbaarsch Volk te beschaven of te onderwijzen, het ondersta toch nimmer om van de jonge Wilden Godgeleerden of Wijsgeeren te maken: men late hen timmerlieden, smids, scheepsbouwers, wagenmakers worden; men leere de Vrouwen spinnen en weven. Het invoeren van deze kunsten zal hen tot eene gezette levenswijze brengen, en de land- en akkerbouw zullen volgen. Het is eene nu algemeen uitgemaakte daadzaak, dat het Christendom alleen kan aangenomen worden door Volken, wier zielen eenigzins beschaafd zijn, en in staat om eene grootere mate van aandacht te verleenen, dan het geval is der Wilden in 't algemeen. De ondervinding heef bewezen, dat de gelukkigst slagende Verkondigers des Christendoms onder ruwe Volken de geestdrijvendste en in den gemeenen volkstoon sprekende Verkondigers waren. Redevoeringen, die indruk op hun kunnen maken, hebben niets gemeen met goeden smaak en geleerdheid; ook zijn hunne zielen niet genoegzaam geschikt en bedaard, om vatbaar te wezen voor de koele geregeldheid van een' vastgestelden Eerdienst. |
|