Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHuisselijk geluk op het land.
| |
[pagina 482]
| |
kome! riep de Barones, en sprong ten bedde uit naar den lessenaar: voorkomen zal mij niemand, en zoodra het gereed is, ga ik voor een paar dagen daarmede naar de Stad, en kwelle anderen een weinig met mijn bezoek. De Barones schreef haastig, en hare Vriendin las intusschen in het dikke boek, en ergerde zich over het Dier met menschelijke gebaren, dat alles naäapt, wat het ziet! - De brief was voltooid, en zij vlogen arm aan arm in den Tuin. Witte bloesems vielen van donkere Kastanjeboomen, het Westewindje speelde met Mirten en Rozen, en de Nachtegaal zong in derzelver schaduw zijn kwijnend lied. Gij moet toch erkennen, zeide het Meisje, en bleef voor de bloemen en den Nachtegaal staan, al de zinnen zuigen hier, gelijk de hijen, honig uit de handen der Natuur. - Fraai gezegd! riep de Barones: maar kind, gij hebt hier nog geen' regen beleefd! Overal ziet dan de Natuur met een droevig gelaat door de vensters, en men leeft in de eenzaamheid, als in een graf. Maar willen wij het priëel in gereedheid brengen voor de ontvangst van onze Nimrods, die in het bosch zwerven? Hier zijn Kevers bij de hand, als de Heeren der Schepping slaperig worden.... Zij huppelde met de kleine muhme door den Tuin. Mirt en Roos omslingerden het priëel; dáár werd de disch gespreid, en de Lente strooide met milde handen hare bloesems, die zij als een veelverwig tapijt over hun had uitgespreid. Drie stemmen verheften zich op den heuvel voor den Tuin. Daar zijn ze! riep muhme, en werd rood tot aan het voorhoofd; de Barones trok haar met zich aan den ingang van den Tuin. Alles haastte zich naar het priëel; de voedende geur van twaalf schotels wasemde van tusschen de bloemen, en de vreugde straalde de kaauwende Gasten ten oogen uit. Het Voorwerp onzer Liefde! riep de Baron, en deed de Champagne in zijn glas schuimen. De kleine klonk blozende met dien, die naast haar zat. Nu uwe fluit, zoo als ginds in het bosch tusschen de rossen! zeide de Baron, en deze herhaalde den klaagtoon, die zacht, als de weêrgalm der vervlogene vreugde, verdween. De oogen van het Meisje zochten schroomachtig de zijne, wiens gevoel in zijne toonen sprak, die nu de vrees en dan weder de hope uitdrukten. Vrolijker, vrolijker! riep de Baron; een klaagzang noodigt de Vreugde niet, en deze moet thans onze Gast zijn; en een Walser verdrong ruischend den vorigen toon. Eensklaps reikte de Baron aan het Meisje, de Barones den anderen Vriend de hand, en zij zweefden door de Kastanjelaan. De speler zag hen met een gefronst voorhoofd na, en zijne toonen verloren verband en maat. leder arm, die muhme omvatte, drukte, als 't ware, pijnlijk zijn hart. De paren wisselden; de kleine lag in des anderen arm, en hij was verpligt den lijkzang zijner hope te herhalen. Gloeijend slingerde de dans beide paren weder in het priëel. De lucht wordt | |
[pagina 483]
| |
te koel in den Tuin, zeide de Barones; wij willen huiswaarts keeren; en men haastte zich naar binnen, waar de speeltafel hen wachtte. Kaarten, Champagne, Muzijk en Boeken verslonden den tijd, en eerst na middernacht herinnerde men zich aan den slaap. Ziet gij, zeide de Barones, en hing aan zijnen arm, wij zijn heden zonder Kevers vrolijk geweest! De eenzaamheid wordt ons dan eerst lief, als men die met vrolijke menschen deelt. De Baron sloot het schoonste deel zijner eenzaamheid in de armen, en zijn gelaat verkondigde zijn geluk. Het sloeg twee ure, toen zij scheidden. De Zon stond hoog, als hij aan de kamer zijner Echtgenoote klopte. Dezelve was ledig. Zij begint de Natuur te beminnen, zeide hij, dat verheugt mij; zij zal allengs aan de eenzaamheid gewennen, en ijlde naar den Tuin. Maar, voer hij voort, er behoort evenwel tot Huisselijk Geluk meer, dan ik dacht. Dans, Muzijk, Champagne, Kaarten, Gezelschap, Jagt, Boeken, een goede Kok en goede Vrienden ... het Huisselijk Geluk is indedaad in onze Eeuw eene kostbare inrigting geworden. Zoo was hij ongemerkt tot aan het priëel gekomen, - een zacht gefluister lispelde hem tegen; hij werd opmerkzaam, en nieuwsgierig stak hij zijn hoofd door de bladeren van het priëel. Daar zat zijne Vrouw; en hare hand lag in die des Vriends, die gisteren zijn voorhoofd bij den Walser gefronst had. Diens toon scheen vertrouwelijk, en zij scheen vriendelijk te luisteren. - Rood als eene lijsterbezie trok de Baron zijn hoofd uit de bladeren terug. Hij verloor zich in het donkerste geboomte van den Tuin, en wierp zich somber aan een standbeeld van Hymen neder, hetwelk de jongste storm een gedeelte van zijnen sluijer ontrukt had. Het denken was hem onmogelijk; de eene gedachte verdrong de andere; alleen het tooneel uit het priëel stond met de gloeijende kleuren der Jaloezij bestendig voor zijnen geest, en onwillig sprong hij op, om zich in zijne kamer op te sluiten. Het Gezelschap was ten ontbijt bijeengekomen; slechts de Baron ontbrak. De bedienden hadden hem ter kamer in zien stuiven, en de Barones vloog bezorgd derwaarts; de deur was gesloten; de Barones klopte sterker; heftig opende hij dezelve, en bleek, als het beeld des Kommers, stond hij voor haar. Gij zijt krank? riep zij verschrikt. Hij keerde zich van haar af, en antwoordde niet. Ik zal den Geneesheer doen roepen, voer zij voort, en haastte zich naar de deur. Neen! riep hij, hetgene mij de Tijd ontnomen heeft, kan slechts de Tijd wedergeven. - Wat heeft hij u dan ontroofd? vraagde zij met drift. Een' Droom! riep de Baron, en tranen stonden hem in de oogen; ik bid u, laat mij in de eenzaamheid ontwaken. - Ik durf u thans niet alleen laten, zeide zij, hem teeder aanziende. Mevrouw van hallen! hernam de Baron, mijne eenzaamheid is het éénige, | |
[pagina 484]
| |
waarop niemand inbreuk maken kan. Zij is de eigendom van het nadenke en het hartzeer, en ik zal dien eigendom weten te beschermen. De Barones zag hem met verbazing aan. Ik zal u uwen eigendom laten, zeide zij koel, en keerde ontsteld tot het Gezelschap weder. Hm! hm! voer de Baron verbitterd voort, mijne eenzaamheid beleedigt haar, en mijn hart is verscheurd, omdat zij de eenzaamheid zelfs in geen priëel dulden kan. Intusschen deze strijd moet een einde nemen. Hij zond een' bedienden naar zijnen Gast, en zijn gelaat en gang verraadden den angst, waarmede hij denzelven verwachtte. Gij hebt mij doen roepen? vraagde deze, en trad blijmoedig ter kamer in. Ja, antwoordde de Baron; mijne rust hangt aan dit oogenblik. - Uwe rust? hernam de ander lagchende: ik wil u een middel mededeelen, hetwelk ik in dergelijke gevallen bezig. Gij hebt voortreffelijken Champagne, dat is de ware LetheGa naar voetnoot(*). - Mijnheer! riep de Baron, het geldt hier de rust van een Man van Eer, die geen' spot verdient. - 't Is dan ernst? Ik ben regt nieuwsgierig, Baron: wat ontbreekt dan aan uwe rust? - Gij bemint? vroeg de Baron, en zag hem scherp in de oogen. Weet gij dit reeds? zeide de ander, en trad hem vriendelijk nader. Gave de Hemel, dat ik dit niet wist! riep de Baron, en bedekte weenend zijn gelaat. Is 't mogelijk! Zoo heeft mij dan mijn voorgevoel bij dien verd...... Walser niet misleid. Ik zat daar, als eene Zwaan, die haren lijkzang zingt. Maar ik zal mijne aanspraken doen gelden. - Aanspraken? hernam de Baron; ik meende evenwel, nu gij van aanspraken durft reppen, dat ik er eenige te maken hadde! - Neen! gij hebt de uwe voor het Altaar opgegeven. - Eene heerlijke Zedekunde! riep de Baron; zoo doet men dan bij het Huwelijk afstand van de Liefde? - Vraag slechts uwe Vrouw, of zij 't zoe niet gemeend hebbe. - Zeer wel, riep de Baron; ik heb bij haar geene Kinderen.... - Dit ontbrak nog slechts! hernam de ander, steeds hestiger; ik hoop, gij zult er ook wel geene bij haar krijgen! - Neen, dat gaat te ver! zeide de Baron, opvliegende; ook de onbescheidenheid heeft hare grenzen, zoo wel als het geduld. Zij zelve zal tusschen ons kiezen; en zoo zij mij verwerpt, dan heb ik niets verloren, en wij scheiden voor eeuwig! Driftig trok hij den anderen in de kamer zijner Echtgenoote. Met betraande oogen zat zij in eenen hoek; hare Vriendin, het hoofd in beide handen, zag nadenkend voor zich heen. Beslis gij! riep des Barons Vriend, en bleef met hem voor de kleine muhme staan. De Baron trachtte zich van hem te ontslaan, om bij zijne Vrouw te komen; zijn Vriend hield hem vast, en hij bleef verwonderd op zijne plaats. Wat wilt gij? wat zal ik hier? riep hij. Dit is het Voorwerp, dat | |
[pagina 485]
| |
tusschen ons beslissen moet, hernam de ander. Was dit dan ook het Voorwerp, dat dezen morgen in het priëel zat, en hare hand in de uwe hield? riep de Baron buiten zichzelven. Neen, dat was ik, zeide de Barones, terwijl zij nader trad. En zijne handen hebben u in de verstrooijing waarschijnlijk voor uwe Vriendin genomen? vraagde hij. Ik bad haar om hare voorspraak; zij zou het voorstel doen in mijnen naam, zeide de ander, en gij dwingt mij, dit zelf te doen. Beslis gij! voer hij schroomvallig voort, en trad der kleine nader: mijn noodlot ligt in uwe hand. Het Meisje was ontsteld opgesprongen; zij sloeg hare oogen neder; hare hand beefde tusschen de zijne; hij trok haar tot zich, en zij verborg haar gelaat aan zijnen boezem. - Heer van hallen! zeide de Barones, daar hebt gij anderwerf het tooneel uit het priëel, slechts verder uitgewerkt.... Bedremmeld stond de Baron voor haar. Men kan in deze Eeuw zelfs zijne oogen niet meer gelooven! zeide hij zacht. Neen! riep zij snel, en reikte hem de hand, die hij dristig greep, in den Echt moet men alleen zijn hart, en niet zijne oogen of ooren gelooven; dit is het éénige middel, om het Huisselijk Geluk te behouden. Zijne lippen drukten hare hand, en zij kuste lagchende de rimpels van zijn gelaat. Twee jaren zijn vervlogen; nog zijn zij even gelukkig. Ik heb die Gelukkigen gezien. Zij zat aan den voet des standbeelds van Hymen, hetwelk zijnen sluijer wederbekomen had, en op hare armen lag het kleine Evenbeeld des Vaders, dat zijn leven uit haren boezem zoog. De Baron boog zich met een glimlach over haar, en zijne blikken hingen aan de beminnelijke Moeder, die haar gelaat op de roode wangen des Zuigelings drukte. Schooner Tempel heeft Hymen niet! Een krans van bloeijende Mirtenstruiken omslingerde hen, Nachtegalen sloegen in derzelver takken, het Vinkje nestelde aan zijne fakkel, en aan de voeten van den Huwelijksgod lag het schoonste Beeld der Aarde - Huisselijk Geluk! |
|