| |
Iets over onvoorzigtige uitdrukkingen bij staatkundige gesprekken.
Gij weegt uw Goud en Zilver; waarom weegt gij ook niet uwe Woorden op het Goudgewigt?
sirach.
Onder de verschillende onderwerpen, waarmede des menschen geest zich bezig houdt, is er gewis geen, waarover, zoo in bijzondere kringen, als in openbare bijeenkomsten, meer gesproken en getwist wordt, dan over het Staatkundige; een onderwerp, dat als algemeen belangrijk voor land en volk, ja voor ieder burger in 't bijzonder, mag beschouwd worden, en dus natuurlijk de algemeene aandacht tot zich trekt. In alle standen, in alle gezelschappen, voorname of geringe, al of niet talrijke, overal heerscht deze algemeen belangrijke toon; elk redeneert naar zijne denkwijze, naar zijn meer of min opgeklaard verstand, naar zijn oordeel en ondervinding, en schaars vindt men een man of jongeling, ja zelden eene Vaderlandsche vrouw, die niet, ten minste met een enkel woord, in dezen algemeenen toon instemt.
Dat er intusschen uit gesprekken van dien aard dikwijls woordenstrijd en oneenigheden, ja somtijds hevige twisten ontstaan, is een niet onnatuurlijk gevolg van 't belang der zaak zelve en de zoo zeer uiteenloo pende menschelijke denkbeelden, dan ook, en wel voornamelijk, van de onvoorzigtige redeneringen van sommige menschen, die in de daad, zoo als de dagelijksche ondervinding leert, hunne gedachten over deze of gene belangrijke zaak, over een of ander voorwerp, welk zij, volgens hun systema, een' onverzettelijken afkeer toedragen, niet anders schijnen te kun- | |
| |
nen mededeelen, dan in ongematigde, roekelooze en onvoorzigtige uitdrukkingen, verwenschingen, bespotting of lage scheldwoorden; terwijl zij hiertoe niet alleen elke gelegenheid gretig aangrijpen, maar zelfs, om die te doen ontstaan, met eene verwonderenswaardige schranderheid, door allerlei woordspelingen, de onschuldigste reden op hun zoogenaamd systema weten toepasselijk te maken.
Onrustige twistmakers, waanwijze heethoofden, nietswaardige gelukzoekers, maken er hun dagwerk van, om twist en tweedragt te verspreiden, den vreedzamen burger tot ontevredenheid met zijnen stand, tot afkeer en verachting tegen zijne overheid en regering, tot haat tegen zijnen andersdenkenden broeder op te zetten, om, ware het mogelijk, eene algemeene verwarring te doen ontstaan, en door deze, ten koste van de algemeene belangen, hunne eigen grootheid te bevorderen.
Baardelooze knapen en onbezonnen jongelingen, die 't belang van hun Vaderland niet kennen, veel min ter harte nemen, die slechts spreken zoo als zij hooren spreken, naklappen 't geen zij hier of daar uit eenig gesprek onthouden hebben, die, blindelings voort, schimpen, bespotten en verwenschen, zonder eigenlijk zelve te weten wat en waarom, zoeken door zoodanig gezwets bij hunne makkers eenig aanzien te verwerven, en zich als 't ware tot mannen te verheffen.
Beide gevallen zijn niet vreemd, en zoodanig gedrag met den aard en de bedoeling der personen zeer gemakkelijk overeen te brengen; - dan, wat moet men denken, wanneer men juist dit zelfde gedrag, deze zelfde roekelooze en onvoorzigtige redeneringen aantreft bij anders weldenkende, verstandige mannen, die om hunne deugden en hoedanigheden hunnen omgang wel waard zijn, op wier handel en daden niets te zeggen valt, en die, eindelijk, met opregte vaderlands- en menschenliefde bezield, niets vuriger wenschen, dan 't geluk hunner medeburgeren, dan de bloei en welvaart van hun Vaderland; - waaraan zal men bij dezulken deze verkeerde handelwijze toeschrijven, welke men evenwel in onze dagen bij zoo velen aantreft?
Hoe zeer het aan elk burger in 't bijzonder, en elk bewoner van een land, waar geen gewetensdwang plaats vindt, 't zij onder Koninklijk gezag, 't zij onder eene Republikeinsche regering, algemeen vrij staat en vrij
| |
| |
staan moet, openhartig en onbeschroomd naar zijne overtuiging te spreken, en zijne gedachten over elk onderwerp zonder onderscheid, in bedaarde en voegzame bewoordingen, zonder benadeeling van de algemeene rust en welvaart, mede te deelen; even zoo laag, onwaardig en vernederend, is 't gebruiken van gemeene scheldwoorden, van spot en verwenschingen, in den mond van een vrij denkend wezen; - zoo zeer het eerste geoorlofd is, den weldenkenden tot eer verstrekt, en hem de achting en liefde zijner medeburgeren met regt verwerft, zoo schandelijk en nadeelig is het laatste, en, van welken aard dan ook de aanleidende oorzaken van dusdanig gedrag zijn mogen, het betere gedeelte des Volks ziet in deze roekelooze taal niet anders, dan 't kenmerk van een bekrompen oordeel en eene onbegrensde heerschappij van woeste en onbeteugelde hartstogten; - moge al eens het dom gemeen en eenige rustelooze wargeesten deze onbedachte en uitsporige redeneringen met gretigheid aanhooren, met verbazing op den vrijpostigen spreker staren, terwijl zij hem schier op de handen dragen en in hunne verrukking uitroepen: ‘zie, dat is een man, die spreken durft! dat is taal, die in 't hart dringt!’ op een' anderen tijd, als misschien dit zelfde gedrag zijnen val veroorzaakt heeft, zullen zij hem bespotten, met den vinger nawijzen, en zeggen: ‘zie daar ook al een van die schreeuwers!’ terwijl bedaarde, weldenkende lieden, de schouders ophalende, zijne dwaasheid zullen beklagen.
Laag en onedel is 't gedrag van zoo vele zwakke wezens, die als de weerhaan op den toren draaijen, den mantel naar den wind hangen, en altijd 't heerschend gevoelen zijn toegedaan: dan 't is dwaasheid, door ongematigde redenen, die even zeer een zwak en wankelend hart, door driften en woedende hartstogten geslingerd, verraden, een tegenovergesteld karakter te willen handhaven; - 't is dwaasheid, door dit gedrag de volgens onze denkwijze plaats hebbende verkeerdheden en wanorde te willen verbeteren en te keer gaan; - 't is dwaasheid, anders denkenden op deze wijze van hunne, gesteld ook verkeerde, begrippen te willen overtuigen en terug brengen; - 't is dwaasheid, langs dien weg vaderlandlievende gevoelens, grootheid van ziel, onverschrokken moed en edele standvastigheid
| |
| |
te willen bewijzen; en eindelijk eene onbegrijpelijke verblindheid, indien men wezenlijk konde veronderstellen, door zoodanige handelwijze, liefde, achting en vertrouwen bij zijne medeburgers te verwerven.
Moge somtijds een belangelooze ijver voor de goede zaak, zucht voor 't welzijn van land en volk, een regtmatige wrok over, volgens zijne denkwijze, gepleegd wordende inbreuken op 's Volks regten en wetten, op de welvaart van 't algemeen, over eene roekelooze verguizing van den alouden Vaderlandschen roem en luister, den weldenkenden man, die, hoewel misschien te onregt, alles uit dit oogpunt beschouwt, een zucht, een traan, ja, in zijnen ijver, eene verwensching, een verachtelijk woord ontrukken, - in bedaarde oogenblikken, wanneer hij het onmagtige en gevaarlijke dezer handelwijze inziet, zal hem zulks berouwen; hij zal er zich geene gewoonte van maken, en veel liever zijne grimmigheid zoeken te bedwingen en zwijgen, dan, door zijne uitsporige taal, het onheil, dat hij meent te zien en niet vermag te weren, grooter en gevaarlijker te maken.
En hoe gevaarlijk zijn deze onvoorzigtige redeneringen en roekelooze uitdrukkingen in de daad, in alle opzigten! hoe ligt kunnen dezelve, zonder verderfelijke oogmerken, echter als zoodanig aan het altijd wakend oor van den zorgvuldigen Regter toeschijnen, en zij, die er zich onbedacht aan schuldig maken, blootstaan, om als oproermakers, wargeesten, twiststokers, en verstoorders van 's Volks rust en geluk, aangemerkt en behandeld te worden; en zoo dit al eens 't geval niet is, gesteld zij behouden, zelfs in hunne sterkste geestdrift, nog altijd bedachtzaamheids genoeg, om bij tijds terug te treden, en zoo 't dreigend gevaar af te wenden, hoe ligt hebben zij toevallig eens met een' even onberedeneerden zwetser van eene andere denkwijze te doen; geen van beiden kan iets toegeven, het eene woord verwekt het ander, men geraakt allengs in vuur, men schimpt, scheldt en verwenscht van beide zijden, en eindelijk is men zijne drift geheel niet meer meester, de hevigste woede staat vlammend op beider gelaat, en moord en doodslag is 't vreesselijk gevolg van deze onbedachte handelwijze! - Dan gesteld, ook dit, hoezeer geenszins onmogelijk, hebbe geene plaats, huune anderzins prijswaardige denkwijze bewaart hen voor dit uiterste, ook dan nog wordt dit gedrag een knagend vergif
| |
| |
aan 't geluk der gezellige verkeering; de andersdenkende moge ook nog zoo bedaard, nog zoo edelmoedig, nog zoo geduldig zijn, eindelijk vindt hij zich toch, door deze herhaalde spotternijen en scheldwoorden, hoewel, gelijk echter ook al dikwijls 't geval is, eigenlijk niet persoonlijk, evenwel in zijne denkbeelden, die hij, in gemoede, op goede, eerlijke gronden meent te vestigen, bespot, gehoond en beleedigd, wordt deze onheusche beantwoording zijner bedaardste tegenwerpingen moede, en zwijgt liever geheel, dan, door verdere woordenwisseling, aanleiding tot twist en oneenigheden te geven; zeer natuurlijk dus, dat hieruit op den duur eene verwijdering, eene stremming in de gezellige verkeering ontsta, en alzoo dit voor den mensch onwaardeerbaar genoegen ondermijnd, ja niet zelden geheel den bodem worde ingeslagen.
Welke vreesselijke en onberekenbare gevolgen heeft dusdanig gedrag, te dikwerf, in 't algemeen, voor de welvaart van Land en Volk, voor 't geheel maatschappelijk geluk! - Gezellige vriendenkringen worden uiteengerukt, de banden van bloedverwantschap, van huisselijk geluk en eendragt verscheurd en vernield; het Volk wordt oplettende op vele bedrijven, welke het anders geenszins zou opmerken, deszelfs wantrouwen wordt gaande gemaakt, nietswaardige beuzelingen begint het als gewelddadige inbreuken op zijne regten en eigendommen, rust en geluk aan te zien; door deze roekelooze taal tot onrustige woelingen, oproerige gebaren en onbezuisde geestdrift aangespoord, miskent het weldra zelfs de beste pogingen zijner overheid, het begint te dreigen, te schimpen, te lasteren en te schelden, en nu ziet men zich eindelijk genoodzaakt, deze al meer en meer uitbrekende woede gewelddadig te keeren; dan ook hierdoor wordt de onstuimige drift des te grooter en gevaarlijker, en een volslagen Burgerkrijg is al ras het vreesselijk gevolg; burger tegen burger, vriend tegen vriend, broeder tegen broeder, kind tegen ouder, alles geeft zich onbeteugeld aan deze razende woede over; en wie, die nog eenig menschelijk gevoel heeft, beeft niet op 't denkbeeld van zoo vele rampzalige tooneelen, de gevolgen van toomelooze hartstogten en uitsporige redeneringen!
En zoo mij nu, na 't vorengezegde, nog iemand zou willen betwisten, dat zoodanig gedrag, dit roekeloos
| |
| |
spotten, schelden en verwenschen, niet alleen onbedacht, maar hoogst lakenswaardig en van onberekenbare gevolgen zijn kan, en in de daad is, ô! dien laat ik gaarne zijne denkwijze, tot hij zich zelf overtuige. - Hun, daarentegen, die slechts eenigermate de gegrondheid mijner redenen inzien, die waarlijk goede gezindheden jegens hun Vaderland en Landgenooten koesteren, die hunne waarde als Mensch en Burger kennen, achten en wenschen te handhaven; hun, die uit overtuiging geneigd zijn en het standvastig besluit nemen, om met alle mogelijke zorgvuldigheid over hunne redeneringen te waken; hun, eindelijk, die op deze wijze niet alleen zelf geene aanleiding geven, maar ook het verderf, dat buitendien door kwalijkgezinden genoeg gezaaid wordt, krachtdadig wenschen te keer te gaan en uit te roeijen, - reik ik hier openlijk de hand, en God zegene hunne pogingen! - Dat dan deze gebrekkige schets iets tot deze overtuiging en tot dit besluit toebrenge, - iets, zoo gering het dan ook zijn moge, tot behoud der gezellige verkeering en de rust van mijn onder zoo vele rampen zuchtend Vaderland bijdrage, - ziet daar mijnen vurigsten wensch, en het dierbaarst loon voor deze mijne zwakke doch welmeenende poging!
S. |
|