Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 445]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, kunsten en wetenschappen, betrekkelijk.Proeve, over den voortgang der zeden en der maatschappije.(Vervolg van bl. 411.)
Het derde tijdperk der maatschappije onderscheidt zich van de voorgaande door de bezorgdheid in het voorzien van aanstaande behoeften; van waar vaste woonplaatsen, eigendom en wetten ontstonden. Op de genoegens des levens wordt bestendiger acht geslagen - de toorts der liefde in 's menschen boezem ontstoken; schoon, volgens de begrippen der barbaarsche Volken, geweld en bezitneming regt geven, en de vrouwelijke sekse een weinig geachte eigendom gemaakt wordt door hare ruwe mishandelaars. Der menschen zinnen worden opgewekt tot genot; de zucht tot optooi wint veld. De eerste schemering van die begeerte blijkt in de gloeijende kleuren, waarmede de Wilden verscheidene gedeelten hunner ligchamen beschilderen; dit breidt zich welhaast uit tot het omhangen van sieraadjen, en binnen korten tijd wordt elk kleedingstuk aan deze drift dienstbaar gemaakt. Het invoeren van kunsten, heb ik reeds aangemerkt, dient tot het opwekken van een eigenbatig beginsel, en tot vernietiging van de natuurlijke gelijkheid der menschen; vlijtbetoon, vernuft, toeval, en vaderlijk gezag, komen te hulpe, en brengen het, door eene spoedige opeenvolging, tot onderwerping en slavernij. In dit Tijdperk der Maatschappije treden er personen te voorschijn, die rijk zijn en magtig, en, ingevolge hiervan, eene menigte van afhangelingen en huisgenooten hebben; schoon elk gezin of huishouding op zichzelve eene onderscheidene maatschappij uitmake, en elk voor | |
[pagina 446]
| |
zichzelven de kunsten en bedrijven, tot zijn bestaan noodig, uitoefene. De Koningin van Macedonie kookte, ten tijde van xerxes, voor haars Echtgenoots schaapherdersGa naar voetnoot(*); in zijn vee bestond zijn rijkdomGa naar voetnoot(†); dit was ook de rijkdom der diep landwaarts in wonende Britten, bij caesar's invalGa naar voetnoot(‡). De Helden bij homerus houden zich met zeer gemeene bezigheden onledig: niet alleen verzorgen zij het eten, maar bereiden het met eigen handGa naar voetnoot(§). Vorstelijke vrouwen zijn niet boven den arbeid van het weefgetouw verheven; maar zij deelen ook in werkzamer en slaafscher bezigheden, als het wasschen der kleederenGa naar voetnoot(**). Doch men hebbe daaruit niet te besluiten, dat armoede, of mangel aan hulpe, dezelve tot deze bezigheden noodzaakte: de pracht der hoven, hun krijgsvermogen en rijkdom bewijzen genoegzaam het tegendeel. De waarheid der zake is, dat nuttige kunsten die der weelde voorgingen; en daar verstandsbetoon altoos loffelijk is, strekt het tot aanbeveling, uit te munten in de bekende kunsten. Vóór dat de letteren uitgevonden, de afgetrokkene wetenschappen beoefend, en de kansspelen in zwang waren, hadden de menschen niets te doen dan krijgs- of huishoudelijke bezigheid; en wanneer de eerstgemelde geen werk verschaften, oordeelde men het geene schande, zich met de laatstgenoemde onledig te houden. Het Regt van Bezitneming boezemde het denkbeeld in, dat meerderheid van magt aan den bezitter een Regt verschafte. Indien een mensch een regtmatigen eisch had op alles, wat de aarde aanbood, veronderstelde hij ook regt te hebben om daarover met een ander te vechten; indien hij de bezittingen, of zelfs het leven, van een ander persoon mogt bemagtigen, verbeeldde hij zich ligt, ook regt te hebben op eens anders persoonlijken dienst. De Vader, die een kind verwekte en groot bragt, maakte zich diets, regt te hebben, om met dat kind te doen, wat hem goeddacht. Uit dezen | |
[pagina 447]
| |
hoofde is het vaderlijk gezag zeer uitgestrekt geweest in de eerste tijdperken der Maatschappije. Hieruit ontstond slavernij en de onderwerping der vrouwelijke sekse. Wanneer de vrouwen aangemerkt worden als een eigendom, zullen de mannen trachten een meerder aantal van dezelve te verkrijgen, zoo wel als andere middelen van weelde te vermenigvuldigen: van hier is de Veelwijverij, voor allen, die vrouwen kunnen koopen en onderhouden, eene algemeene gewoonte in dit Tijdperk der Maatschappije; en de vrouwen zijn even zeer de voorwerpen van plundering en roof, als andere roerende goederen. Ik heb reeds aangemerkt, dat de eerste Oorlogen waarschijnlijk uit bijzondere geschillen ontstonden. Elk der strijdenden vond een aantal medestanders, die, in 't midden van den strijd, uit verwantschap, vriendschap, of opvatting, zich aan hem verbonden. Bezat hij moed en schranderheid, hij werd natuurlijk de heeraanvoerder; indien niet, een ander van de partij, met deze vereischten begaafd, nam een werkzaam en dus het uitvoerend deel: dus ontstond er eene oppermagt voor een bepaalden tijd. - Later werd de oorlog aangevangen om buit te behalenGa naar voetnoot(*). De kleine Grieksche eilanden roofden op elkander. Eene omkooping kon een leger op de been brengen, en een voorwendsel, hoe gering, was genoeg om eenen oorlog aan te vangen. En het is openbaar, dat, wanneer krijgsbenden een Opperhoofd volgen, enkel door hebzucht gedreven, zij aan hem gehecht zullen blijven, zoo lang hij aan hunne begeerte voldoening kan schenkenGa naar voetnoot(†). Een sterk bewijs tegen het Aartsvaderlijk stelsel van Staatsbestuur is, dat bij de meeste Volken, van welke wij bescheiden bezitten, een staat van regeringloosheid eene soort van bondgenootschappelijke vereeniging schijnt voorafgegaan te zijn; welke bondgenootschappelijke vereeniging doorgaans in overheersching eindigde. De Scythen vatten eene erfelijke verachting | |
[pagina 448]
| |
op tegen de Ioniërs, omdat zij darius in Scythia niet verraden hadden en vrij geworden warenGa naar voetnoot(*). De vroegste Grieken worden door thucydides vertoond als een aantal kleine verbondene Staten. Bij homerus vinden wij de Koningen alleen volstrekt oppermagtig in den oorlogGa naar voetnoot(†), en de voornaamste Medekrijgers bijkans met de Koningen in magt gelijk. Livius vertoont den Romeinschen Adel, als bijkans met den Prins op éénen voet staandeGa naar voetnoot(‡); maar zij daalden allengskens in achting, tot den tijd der tarquinen. Ik zou hier het voorbeeld der GermanenGa naar voetnoot(§) en andere Noordsche Volken kunnen aanvoeren. - Hier hebben wij voor oogen de Geschiedenis der Oppermogendheid. De Volken zijn oorspronkelijk vrij en zonder Staatsbestuur; doch bij trappen worden zij onderworpen aan de zoodanigen, die hen in een dapper bedrijf ondersteunden, of hunne aandacht trokken door wondervolle krijgsverrigtingen. Deze Opperhoofden worden, om dezelfde reden, afhankelijk van andere Opperhoofden; en eindelijk geraakt de onderscheiding tusschen deze kleine Heeren en het Volk verloren in den vollen glans van Monarchalen luister. In de meeste Staatsbesturen begon de Volksmenigte welhaast de zwaardrukkende hand der Oppermagt te gevoelen. De zedelijke denkbeelden werden bedorven door het verondersteide regt van bezitneming en geweld. Het volslagen gezag der Ouderen brengt hebbelijkheden van vrees en onderwerping voort, welke de zielen voorbereiden tot het bukken onder het juk der slavernije. De vermeesteringen, door een magtig Opperhoofd op zijne naburen bevochten, schenen hem een regt op hun te schenken, als op eene soort van eigendom. Zulks verdeelt de geheele gemeente in twee partijen, Overwinnaars en Overwonnenen - gelijkstaande met de benamingen van Heeren en Slaven. Hesiodus onderscheidt de Monarchen van zijnen tijd door eene bijzondere bijvoegelijke benaming, zoo veel beduidende als Geschenk-verslin- | |
[pagina 449]
| |
dersGa naar voetnoot(*). - Caesar onderrigt ons, dat het gemeene volk in Gaule, door schulden overladen, door schattingen en de magt der Edelen onderdrukt, in een' staat van de ondragelijkste afhankelijkheid leefde, en dat de Adel over 't zelve bijkans het eigenste gezag oefende als Heeren over SlavenGa naar voetnoot(†). - Op de Vriendelijke Eilanden was attaha, een der mindere Volkshoofden, verpligt, alle de geschenken, welke hij ontvangen had, over te geven aan hunnen Latoo-Niporoo. Zulks deden desgelijks alle de andere Opperhoofden. De Priester is de éénige man des geheelen volks, die zich ontslagen vindt van dit vernederend betoon der afhankelijkheid. Schoon op Otaheite een schijn van volksonafhankelijkheid plaats hebbe, eigende nogtans het Opperhoofd, wanneer iemand van de lagere klassen goederen van eenige waarde gestolen had, den geheelen buit, of deelde denzelven met den wegnemer; en, schoon de Opperhoofden de bijzondere personen niet beroofden van de goederen, welke zij bij ruiling ontvangen hadden, bevond men, na eenig tijdsverloop, dat alles, wat zij verkregen hadden als geschenken, kwam in de bewaarplaatsen van de onderscheidene Opperhoofden, die, zoo het schijnt, de éénige bezitters waren van bijlen en spaden, en het gebruik daarvan, bij gelegenheid, vergunden aan de onderdanen, waarschijnlijk er eenige erkentenis voor ontvangendeGa naar voetnoot(‡). Eene andere bespiegeling wegens het Staatsbestuur omhelst cicero, die veronderstelt, dat hetzelve enkel is ingesteld ter zake van de gelijke uitdeeling der Regtvaardigheid. De menigte, zegt hij, zuchtende onder de verdrukking der rijken, vervoegde zich tot eenigen van voorbeeldelijke braafheid, die de zwakken tegen beleediging mogten beschermen, en de magtigen bedwingen door de gezette regelen van billijkheid en regtmatigheidGa naar voetnoot(§). Hij heldert zijn gevoelen op door de merk- | |
[pagina 450]
| |
waardige geschiedenis van den oorsprong des Staatsbestuurs onder de Meders, gelijk dezelve wordt opgegeven door herodotusGa naar voetnoot(*), en bevestigt het ten opzigte van zijn eigen volk. - Ik wenschte wel, ter eere van de menschelijke rede, deze bespiegeling te kunnen onderschrijven. Aristoteles zegt stellig, dat het Koninklijk Bestuur allen anderen Regeringsvorm voorgingGa naar voetnoot(†). Dit was ook het heerschend gevoelen der Ouden. Dan, schoon wij gewoon zijn het denkbeeld van Erfregt te verbinden aan dat van een Monarchaal Bewind, vind ik niet, dat de vroegste Landsbesturen eenparig erfelijk waren. Het denkbeeld van Regt, aan Magt verbonden, strekt zich zelfs uit tot het verkrijgen van het Oppergezag. Weinige Vorsten beklommen deswegen den troon, in hunne jeugd, zonder geweld en bloedstorting onder de twistende bloedverwanten of afhangelingen van den afgetreden Monarch. Hoewel wij gezien hebben, dat de vroegste Staatsbesturen eene zeer groote mate van magt betoonden in de onderdrukking der onderdanen, werd dezelfde magt geenszins beroond in de Handhaving des Regts. De kundige Reiziger, aan wien ik zeer veel mondeling onderrigts verschuidigd ben, verzekerde mij, dat hij in de meeste landen der Wilden, door hem met Kapitein cook op diens laatste Reize bezocht, geene voetsporen van vastgestelde wetten of regterlijk gezag had kunnen ontdekkenGa naar voetnoot(‡). Iedereen scheen de wreker van het hem aangedaan ongelijk; en de opperhoofden namen er geen ander werkzaam deel in, dan in zoo verre zij poogden de rust te herstellen, wanneer bijzondere vijandschappen tot eene ontzettende hoogte opklommen. Bij deze | |
[pagina 451]
| |
wilde volken scheen het Staatsbestuur enkel eene krijgsinstelling. 't Is bekend, dat, in de vroegste tijden, de verpligting, om moord te straffen, op den naasten bloedverwant rustte. Doch men bevond, dat zulks oneindige vijandschappen baarde: wie den laatsten man gedood had, stond even zeer schuldig aan het gezin van de andere partij. Eene der eerste wetten van Griekenland bepaalde daarom het vonnis eens moordenaars tot ballingschap. Ik hel over om te denken, dat burgerlijke wetten zullen hervoortgekomen zijn uit bijzondere verbindtenissen, gemaakt tusschen weinigen, om de personen en eigendommen van elkander, volgens zekere regelen, te beschermen: deze regelen werden, in vervolg van tijd, algemeen aangenomen. Het onderwerp uit dit oogpunt beschouwende, zullen wij mogelijk de reden ontdekken, waarom de Wijsgeeren van ouden tijd zich voornamelijk bevlijtigden op de wet- en staatkunde; en misschien verspreidt zulks eenig licht over den aard der Regtsgeleerdheid bij de Noordsche Volken, bij welke alle geregtelijke onderzoekingen volkswijze toegingen; te weten, door eene vergadering of een bestemd getal personen, van gelijken rang als de misdadiger. Men berigt ons, dat, op Otaheite, de dieven ten dood gebragt worden, door een' steen om den hals te binden, en ze in zee te werpen; en de inboorlingen verzekeren, dat op overspel de doodstraf staat. Het is jammer, dat de reizigers ons geen berigt gegeven hebben, wie de regters waren, die de misdrijven onderzochten en straften; dewijl het niet blijkt, dat, bij ruwe volken, de bediening des regts altijd verknocht is aan den post des OpperhoofdsGa naar voetnoot(*). - Onder de Gaulen beslisten de Druiden alle geschillen, zoo openbare als bijzondere; zij onderzochten en straften de schuldigenGa naar voetnoot(†). - De openbare raad der Germanen nam kennis van de misdrijven; verraders en overloopers hing men aan boomen op; de luijaards, de ongebondenen, de bloodaards en mis- | |
[pagina 452]
| |
vormden verdronken zij in moerassen, en overdekten hen met takken. De straf nam, schrijft tacitus, de gedaante aan, naar de natuur des misdrijfs, alsof men de schelmstukken in het straffen behoordeten toon te stellen, de lasterstukken te verbergen; maar in ligte misdaden ook boetten de overtuigden, naar de mate der straffen, met zeker getal van paarden of klein vee; een gedeelte der boete kwam aan den Staat, en een gedeelte aan de beleedigde partij of diens familieGa naar voetnoot(*). Naar mijn gevoelen is er in de openbaring eene blijkbare opklimming, geschikt naar de bekwaam- en vatbaarheden des menschdoms in onderscheidene eeuwen. De eerste wetten der Joden waren ruw, wreed, statelijk, en overladen met plegtigheden; de voorschriften der latere Profeten zachter, afgetrokkener en van geestelijker aard; het Evangelie is de volmaking der Zedekunde. Indien dan de Geopenbaarde Godsdienst geschikt zij naar de vatbaarheden, en, om zoo te spreken, eene kleur krijge naar de zeden der zoodanigen, aan welken dezelve werd geschonken, mag men veilig veronderstellen, dat de Natuurlijke Godsdienst door veelvuldige bijgeloovigheden zal verbasterd geworden zijn. Wilde Volken vereenigen altoos denkbeelden van geweld en schrik met het denkbeeld van magt: hunne Godheden zijn altoos voorwerpen van vreeze; gelijk wij uit de afgodsbeelden mogen opmaken: zij worden verondersteld vermaak in wreedheid te scheppen, en als alleen te verzoenen door opoffering van het dierbaarste. Het is eene buiten alle tegenspraak gestelde daadzaak, dat Menschen-offers algemeen geweest zijn in 't geen ik het Derde Tijdperk der Maatschappije noemde. Wij hebben ons onderrigt van een ooggetuige dezer schrikkelijke plegtigheid op een der Zuidzee-eilandenGa naar voetnoot(†). Menschen-offers waren algemeen in Mexico, en zelfs in Peru; bij den dood van een' der Mexicaansche Vorsten, werden niet minder dan duizend zijner huisgenooten opgeöfferdGa naar voetnoot(‡). De berigten wegens de Menschen-offers der Druiden zijn onlangs wedersproken door een' Schrijver over de Gallische OudhedenGa naar voetnoot(§), die beweert, dat, hetgene men ge- | |
[pagina 453]
| |
nomen had voor eene Offerande, niets anders was, dan de strafoefening, aan een' misdadiger volbragt. Ik vind een blijk van waarschijnlijkheid voor dit gevoelen in eene reeds gemelde omstandigheid; namelijk, dat de geheele bediening des regts bij de Druiden t'huis hoordeGa naar voetnoot(*); en het was een gedeelte hunner leere, dat de strafoefening, dieven en moordenaars aangedaan, alsmede wegens alle burgerlijke misdaden, der Godheid aangenaam wareGa naar voetnoot(†). Indien wij, echter, de geschiedenis der Menfchen-offeranden, als bij andere Volken in zwang, nagaan, zullen wij ontwaren, dat jonge maagden, de zuiverste en onschuldigste personen, werden uitgekozen, als den Goden het aangenaamstGa naar voetnoot(‡). De Gallische Druiden omhelsden de leer van de Onsterfelijkheid der Ziele en der Zielsverhuizing, en wisten hierdoor den volke eene verregaande verachting des doods in te boezemenGa naar voetnoot(§). De bewoners van de Zuidzee-eilanden erkennen een Wezen in hunne ligchamen, 't welk ziet, hoort, smaakt en voelt, 't geen zij den naam van Eteehee geven; en zij gelooven, dat het, na de ontbinding des ligchaams, rondsom het lijk zweeft, en eindelijk zich plaatst in de afbeeldingen van menschen-ligchamen, nabij hunne begraafplaatsen opgerigt. De Gaulen werpen elk stuk, 't geen de afgestorvene in waarde hield, op de houtmijt, zelfs dieren, slaven, enz. even alsof hij deze, in eene andere wereld, zou behoeven. Waaruit wij zien, dat de leer van de Onsterfelijkheid der Ziele niet geheel en al van Griekschen oorsprong is, gelijk some mige hedendaagsche Ongeloovigen beweren. De Priesters verkregen onder wilde Volken zeer groot gezag. Wij hebben reeds gezien, hoe zij alleen, op de Zuidzeeeilanden, uitgezonderd waren van de dwingelandij der Opperhoofden. Aan de Gallische Druiden was de opvoeding der kinderen geheel toevertrouwd; zij beslisten alle geschillen; zij hadden de magt om een Opperdruid te verkiezen, en geheel het bestuur hunner Societeit stond aan hunzelven. | |
[pagina 454]
| |
Eenige der nutte kunsten maakten, in dit Tijdperk der Maatschappije, grooten opgang. Bij de Tartaren werd het paardrijden tot eene hooge volkomenheid gebragt. - Vele der Indiaansche Volken, aan den oceaan wonende, waren zeer bedreven in de scheepvaart, in zoo verre dezelve niet afhing van wiskundige wetenschappenGa naar voetnoot(*). - De beschrijving van den krijgstoestel der Volken, die xerxes vergezelden, dient, om de trapswijze vordering der kunsten te toonen; en het is opmerkenswaardig, hoe zeer de beschrijving van eenige dezer overeenstemt met die der toerustingen op de Amerikaansche Eilanden. Eenigen kenden het gebruik van ijzer, en droegen gemalide kolders, als de Meders en de Perzianen; anderen hadden pijlen met steenen punten, en dierenhuiden om 't lijf geslagen; genen droegen werpspietsen, met geitenhoorns gepunt; sommigen bedienden zich van houten, in 't vuur gehard; terwijl men er zag, die de huid van een paardenkop, met opsiekende ooren, als een helm droegenGa naar voetnoot(†). De smaak, om zich op te schikken, begon, in dit Tijdperk, zeer verre te loopen. De Inwoners van de Vossen-eilanden, digt bij Kamschatka, staken eene pen van been, vier duimen lang, door de neusgaten, doorsneden de onderlip, voegden in die snede koralen, parlemoerschulpen, in de gedaante van tandenGa naar voetnoot(‡). Oorsieraden en in den neus ziet men algemeen op de ZuidzeeeilandenGa naar voetnoot(§). In Mallicolo prangen zij den buik, door een koord, dermate, dat geen Europeaan zulks, zonder den grootsten hinder, zou kunnen verdragenGa naar voetnoot(**). De verfijnder kunsten begonnen nu voor den dag te treden. De bedrijven van eenige der Amerikaansche Vol- | |
[pagina 455]
| |
ken werden door schilderijen bewaardGa naar voetnoot(*). Ruwe dichtstukken, eene eenvoudige soort van muzijk kwamen in dit Tijdperk te voorschijn. Liefde en Oorlog waren steeds de onderwerpen der eerstgemeldeGa naar voetnoot(†). Wij beschouwen de menschelijke natuur, op elken trap van beschaving, met toenemend genoegen. Ook kunnen wij niet nalaten de schikking der Voorzienigheid te bewonderen, die zelfs de ondengden der menschen dienstbaar maakt aan de einden der beschaving. Gierigheid en eerzucht, en de woelingen des krijgs, dienen, om 's menschen geest uit den kwijnenden en loggen staat, waarin wij denzelven in 't eerst beschouwden, op te wekken. De dwingelandij en gierigheid van een onverzadelijk Opperhoofd zette hem aan, om zijn' onmagtigen en verdedigloozen nabuur aan te tasten, diens bezittingen, vrouwen, kinderen en onderhoorigen weg te voeren: dan menigmaal vlugtte de zwakkere, diens gevaars bewust, naar een onbewoonden oord, stichtte er eene volkplanting, kweekte daar nieuwe kunsten, en bragt het zijne toe tot de bevolking der wereld. De vrees voor invallen dreef de menschen zamen in steden: en wederzijdsche gemeenschap, met elkander opvolgende verbeteringen, bragt de kunsten des levens tot volmaaktheid. - De Oorlog, schoon een vijand van beschaving na een zeker Tijdperk, is daarvoor gunstig in den beginne, door naijver te verwekken, en de strijdende partijen aan te zetten tot wedijveren in vinding. - De Zeevaart, bij voorbeeld, werd onder de Grieken zeer bevorderd door de zeeroovende oorlogen, welke zij onder elkander en met de zeeschuimers voerden. De heerschzucht, en de trek om vermeesteringen te maken, bevorderde de beschaving: want tot den tijd toe, dat er uitgestrekte vermeesteringen gemaakt waren, was er weinig gezellige gemeenschap onder de menschen. Koningin nitocris lag meer schats en arbeids te koste om de vaart op den Euphraat bezwaarlijk te maken, dan eenig hedendaagsch verbeteraar besteed | |
[pagina 456]
| |
heeft om den handel gemakkelijker te makenGa naar voetnoot(*). De ongezellige aard der Joden was een spreekwoord geworden; en de Egyptenaars wilden geen ding gebruiken, 't welk door een Griek was aangeroerdGa naar voetnoot(†). De snel opeenvolgende vermeesteringen der oude Helden bragten eene vereeniging der kunsten te wege, en leerden elk volk voordeel doen met de uitvindingen der overige. (Het slot hierna.) |
|