Anecdote van den heere Beaumarchais en eenen ezel.
Eenige dagen vóór den (Franschen) opstand van 3 September zag de Heer beaumarchais voor zijn huis een mageren Ezel, met groente beladen, welke een arm boerinnetje verkocht. Het dier liet de ooren hangen, was doodmager, waggelde op zijne beenen, en zocht, van tijd tot tijd, het stroo te plukken uit de holsblokken zijner geleidster, die hem dapper afroste, zonder dat zij hem te eten gaf. Beaumarchais had medelijden met het arme dier; hij zendt een' zijner bedienden om van het boerinnetje een weinig groente te koopen, doet den Ezel in zijnen eigen stal brengen, en legt hem een bos hooi voor. Eenige oogenblikken daarna komt een zijner buren hem waarschuwen, dat er huiszoeking zal geschieden, dat hij voor verdacht wordt gehouden, en, indien hij niet in verzekering wilde genomen worden, op staanden voet de vlugt moest nemen. Beaumarchais aarzelt, raadpleegt zich zelven, overlegt, en laat eindelijk den tijd aan de huiszoekers om zijne woning te bezetten. Hij verschuilt zich in eene kast. Men treedt binnen; men zoekt overal; men nadert zijne schuilplaats, doch hij blijft verborgen voor het naauwlettende oog der huiszoekers; één man opent de kast en herkent hem. Niet anders dacht hij, of hij was verloren; bij geluk was die man zijn beste vriend, die, in de hoop hem van dienst te zullen kunnen wezen, zich onder de revolutionaire bende had begeven. ‘Men zal heden avond wederkomen,’ luisterde