| |
Huisselijk geluk op het land.
Een Tafereel uit de Groote Wereld.
Mag men eene Dame aan hare belofte herinneren? vroeg de jeugdige Baron van hallen, en stond minzaam voor zijne jonge Vrouw. - Heb ik niet alles gehouden, wat ik beloofde? zeide zij, en zag glimlagchende naar hem op. - Nu ja, mijn lieve kind, wij zijn vier weken gehuwd, en het zou er slecht uitzien, zoo ons geheugen nu reeds ongetrouw wierd aan ons woord! Maar de Lente is gekomen, wij hebben alle bezoeken ontvangen en wedergegeven, willen wij nu ook ons Landgoed niet bezoeken, waar ons Natuur met bloeijende armen wacht? - Lieve vriend, hernam de Barones, wij hebben nog eene groote schuld af te doen: gij hebt nog niets voor uwe Familie gedaan. - Ik laat drie Neven te mijnen koste opvoeden, is dat niets? riep de Baron. - Maar men kan toch de gansche Familie niet in eene School opsluiten! zeide zij eenigzins gemelijk: herinner u dan ook het overig deel der Familie, dat reeds opgevoed is. Thans is de beurt aan mij, u aan uwe belofte te herinneren. - Aan het Feest, dat ik vóór veertien dagen beloofde? hernam de Baron en fronste het voorhoofd: nu ja, gij zult dansen, alsof ge van de Tarentula gesteken waart;
| |
| |
en zoo Overvloed Vreugde medebrengt, zal ook deze niet ontbreken. Maar dan...., voer hij met geöpende armen voort. - Dan brengt ons mijne belofte op het Land! zeide zij lagchende, en wierp zich in dezelve; zijne lippen drukten de hare, en zij lag gloeijende, als de Lente, aan zijne borst. Gij hebt alle mijne wenschen vervuld! riep de Baron, en zag dankbaar ten Hemel; want Gij schonkt mij Huisselijk Geluk.
De Dans vloog door de rijen; Haat en Liefde reikten elkander in deszelfs omarming de hand; veelkleurige lampions schitterden van uit het donker der tuinbosschaadje; honderd vuurkolommen verhieven zich, en het geluk der Liefde vonkeide en verdween met groote letteren in de lucht. Het morgenrood ontwikkeide de ineengestrengelde armen, en de Baron, vermoeid van het huisselijk geluk van dezen dag, wierp zich in de armen van den Slaap.
't Was drie uur na den middag, toen hij geeuwende in de kamer zijner Echtgenoote trad. Zij wreef zich den slaap uit de oogen, en wenkte hem vriendelijk toe. - Lieve kind, zeide hij zacht, haar bij de hand vattende, mijne schuld is voldaan.... - En ik zal mijner belofte gestand doen, hernam zij glimlagchende. - Alles is gereed! riep hij; nog dezen avond kunnen wij er zijn. - Dat gaat wel schielijk, zeide zij een weinig gemelijk; maar gij hebt gelijk, geneesmiddelen moeten spoedig ingenomen worden, en ik beschouw het Land als een stil staapvertrek, waar men uitrust van de wintervermaken. Geeuwende rees zij ten bedde uit, het eten werd opgedischt, de wagen gepakt, waar zij zich slaperig inwierp, en binnen drie uren bereikten zij de plaats hunner bestemming. Op de heuvelen ruischten veelverwige heesterbosschen, bijen vlogen door de bloesems, en de vlinder hing met gloeijende wieken aan de schors der boomen. Louize! zeide de Baron, uit ieder knopje stuipt leven, en uit elke grasplant dringt de bloemenspraak der Lente, die ons geluk verkondigt! Haar oog vloog met de bij den oord in 't rond; haar boezem verhief zich sneller. Hoe schoon is de Natuur! fluisterde zij, en zonk in zijne armen op het bloemtapijt. De avondster spreidde haar zilverlicht door de takken, toen zij zich zijnen arm onttrok. Langzaam keerden zij huiswaarts; haar oog hing kwijnend aan het zijne, en op hare wangen gloeide de welsprekende blos des geluks.
Ik moet de Natuur zien! riep zij 's anderen morgens, en trok haastig de glasgordijnen op. Onstuimig sloeg de regen tegen het venster, graauwe wolken daalden van de bergen, en de storm verdeelde het wolkgevaarte in honderd donkere gestalten. Verschrikt zag zij in den tuin, alwaar verstrooide rozenbladeren, gelijk de sporen van eene ontvloden Lente, lagen. Vreesachtig opende zij het venster; wind en regen drongen gierend door de opening, en angstig trachtte zij het venster
| |
| |
weer te sluiten, om het beeld der verwoesting, als 't ware, achter de glazen te verbergen. - Welk een afschuwelijk weder! riep de Baron, terwijl hij in de kamer trad. - Zie daar nu uwe Natuur! zeide zij, verdrietig naar het venster wijzende. er is niets akeliger, dan eene Natuur, die 't zoo laat regezen! - Maar, lieve kind, ook in de Stad heeft men slecht weder. - Wel, riep zij, zijt gij ooit in schouwburg of gezelschap nat geworden? Maar hier staat het gansche schouwtooneel onzer vreugde onder water, en in dien Zondvloed vergingen tevens onze hoop en onze wenschen! - Geenszins, zeide de Baron; ons blijven nog zoo menige verborgene geneugten over, die ons zullen vervrolijken, en steeg met vier lijvige banden eene boekenladder af: de Wijsbegeerte verschuilt zich in de eenzaamheid, en geen storm kan het Leerstelsel van buffon vernietigen. - De Barones sloeg onverschillig een boekdeel open, en de bloedzuiger en koningsslange schenen haar aan te staren. Lieve vriend, dat zijn afschuwelijke dieren! Die mogen wel alle op het Land huizen, daar men ze in de Stad nooit te zien krijgt. - Maar, hernam hij lagchende, daarvoor worden ook die Insekten, die zich, als bloedzuigers, aan onzen tijd en ons vermogen hechten, in de Stad uitgebroed! - Een zonnestraal drong door de wolken, en zij vloog van haren Man en de Koningsslang naar het venster. De blaauwe hemel blonk door de verspreide wolken, die langzaam achter het gebergte verdwenen. De leeuwrik verhief zich zingend in de lucht, bijen zweesden, als donkere stippen, over de spiegelende
oppervlakte der glimmende bladeren, en de lentezangers ontwaakten in het geboomte. Haar oog verhelderde gelijk de hemel boven haar, en minzaam trok zij den Baron aan hare zijde. Lieve vriend, zeide zij, thans ontbreekt niets anders aan ons huisselijk geluk, dan een paar wieken, als de lecuwrik. Anders zie ik niet, hoe wij een voet buiten deur kunnen zetten. - Binnen een paar uren is de tuin droog, hernam de Baron, en de tooverkracht der ontbering zal denzelven verfraaijen. Maar het naburig woud wekt bij mij eene oude drift. - Voedt gij nog eene drift? vroeg zij, en zag hem teeder aan. - Jagt en beweging verschaffen moed en kracht, voer hij voort; de Jager legt de schatting des wouds aan de voeten der Liefde, die haar teederlijk ontvangt. Louize! niets overtreft het bekoorlijke eener Jagt-idylle, waarin het Verlangen den Geliefden verwacht, die den schrik in het bosch verspreidt en met een hart vol liefde te huis aan haren boezem rust. De Baron was met geestdrift opgesprongen, en het geweer lag op zijne schouder. - Maar, hernam zij, zoo ik wél gehoord heb, dan blijft het Verlangen al dien tijd alleen te huis, en dat is juist niet het bevalligste gedeelte der Idylle. - Lieve vrouw, gij hebt immers uwe boeken en uw klavier; de gansche toonreeks des gevoels ontwaakt onder uwe handen. - Maar niemand antwoordt, riep zij gemelijk; zelfs
| |
| |
geen Echo is er in geheel het huis te vinden. - Laten wij het bekoorlijke des wederziens smaken, zeide de Baron; daarin is een betooverend geluk geiegen. - Nu dan, ook dit willen wij beproeven, zuchtte zij; maar de bekoring des wederziens stelt die der scheidinge vooruit: neem u in acht, dat wij niet de eene met de andere verwisselen! - Zoo verre zal 't niet komen! riep de Baron, en kuste den eersten rimpel weg van het voorhoofd zijner Vrouwe. Hij ging boschwaarts, en zij plaatste zich nadenkend voor het klavier. Hare vingers liepen langzaam over de toetsen, en de snaren schenen allengs het Verlangen uit te drukken. Ongeduldig zag zij om; niemand luisterde naar dien zoeten klaagtoon, en hare handen zonken ongevoelig van het klavier op haren schoot. Zij trad voor den spiegel; hare gestalte trad haar met een gesronst voorhoofd tegen, en de eenzaamheid heerschte ook in den spiegel allerwegen. Mismoedig ging zij aan het venster; een zwerm van kevers herleefde in de natte bladeren, en snorde vrolijk haar voorbij. Hare oogen werden helder. Ik wil mij gezelschap halen! riep zij eensklaps, en sprong, ondanks den overstroomden grond, in den tuin. Met de nedervallende droppels stortte een gansche wolk van kevers en rupsen uit den geschudden boom. Alwat leven had, wikkelde zij in een papier, en even snel was zij weder op hare kamer. De kerker opende zich, en de kevers vlogen gonzend langs den wand, terwijl de rupsen tegen alle de stoelen opkropen. Men moet het gezelschap nemen zoo als men het vindt, zeide zij lagchende; de levenswijsheid is gelegen in het verbeteren van zijnen toestand, al zou men ook de eenzaamheid met kevers verdrijven! Zij liet zich aankleeden, en offerde der begeerte om te behagen twee uren voor haren spiegel. Zij keerde naar haar klavier terug; het gonzend leven uit den tuin vormde,
als 't ware, eene donkere wolk rondom haar; een nieuw leven ruischte door de snaren, en de schemering rustte alreede op het veld, toen haar Man vermoeid ter kamer intrad. Zij sprong op. Hij reikte haar de hand, en wierp zich afgemat op een' stoel. - Gij hebt lang op u doen wachten, zeide zij zacht, en omvatte hem met haren arm. - Zonder verre gekomen te zijn, riep de Baton; de wegen zijn zoo glad, dat men telkens een paar schreden achteruit gaat, als men er één voorwaarts heeft gedaan, en strekte zich slaperig op de sofa. Het eten werd opgedaan; zwijgend zat zij tegen hem over; hij zag geeuwend voor zich heen. - Gij moet toch erkennen, ving zij na eene pauze aan, niets is bekoorlijker, dan eene Jagt-idylle! De Jager valt te huis het Verlangen in de armen, dat hem met ongeduld verbeidde! - Dat zal op eene volgende keer ook vast zoo zijn, zeide de Baron, en reikte haar de hand; ik heb als door een moeras gewaad; en wie heeft nog ooit het tooneel
| |
| |
eener Idylle in een moeras verplaatst? - Het eten maakte weder eene pauze, en er werd licht gebragt. Alle de kevers ontwaakten, en vlogen der zonne tegen, die op de tafel was opgegaan. Wat hebt gij daar voor verd..... gasten? riep de Baron, en rukte een paar kevers van zijne wang, die zich daar aangeklemd hadden. - Dat is gezelschap, welk mijne eenzaamheid gedeeld heeft, hernam zij lagchende. - Maar, riep de Baron, en sprong door de wolk naar het venster, gij hebt hier alle Insekten uit het gansche land bijeengehaald! Hij opende het venster, en de wolk stortte zich ruischend in de lucht. - Dat zijn kinders der Natuur, zeide de Barones; ik heb de origineelen willen verzamelen van de prenten, die mijne eenzaamheid zullen vervrolijken! - Ach, dat is het lastigste gezelschap, dat ik ken! riep de Baron, en wierp den ontvlogenen een rupsennest van zijnen halsdoek na. - Ziet gij, lieve vriend, wat uwe vrouw niet vermag, dat kan een kever doen; hij heeft u wakker gemaakt. - Ja, kindlief, ik wil ook van mijn leven niet weer alleen het bosch doorkruisen; ik heb reeds plan gemaakt, om een paar Nimrods uit de Stad te verzoeken mij te vergezellen. - En meent gij, dat het heel aangenaam is, alleen t'huis te zitten? vroeg de Barones. - Maar, louize, de voorwerpen, die u vriendelijk omringen, verzinken niet, gelijk de grond onder mijne voeten in het woud. Uw klavier heeft eene spraak, die elke vraag des gevoels beantwoordt. Uw... - Vertelt het klavier ook iet nieuws? viel
zij hem in de rede: in al de vijf octaven is geen toon, die eene mode of een tooneelspel beschrijft. De knecht kan nog heden in de Stad zijn; ik wil kleine muhme hier vragen; anders haal ik, op mijne eer, al het ongedierte van de wereld hier in deze kamer.... - Nu dan, zij kome! zeide de Baron lagchende, en beiden zetteden zich tot schrijven. Zie daar, voer hij voort, haar zijnen brief overreikende, nu kunt gij zien, of ik bij mijne uitnoodiging ook uw genoegen niet hebbe in 't oog gehouden. - Voortreffelijk! riep de Barones, de een speelt de fluit, en beiden dansen. Hier is mijn brief; als nu ook de kleine muhme komt, dan hebben wij een klein Bal.... - En ook eene kleine Whistpartij, hernam de Baron opgeruimd. - Op het spel volgt een klein Concert, voer de Barones voort, vervolgens eene kleine wandeling, dan een klein bezoek in de ommestreken - zoo wordt onze eenzaamheid met den tijd allerliefst. - De knecht werd afgevaardigd. Teeder lag zij in de armen des Barons, die slaperig zijnen mond op haar voorhoofd drukte. Goeden nacht, Jager! zeide zij lagchende: beken 't slechts, een land zonder kevers is het graf des huisselijken geluks. Zonder hen hadt gij heden niet den grond tot eene gelukkige toekomst gelegd. Als ik weder de Godin der Liefde male, dan laat ik
| |
| |
de Duiven weg, en span een Kever en een Rups voor haren Wagen. - De Baron lachte, en waggelde den Slaap in de armen, die hen met droomen van eene vrolijke toekomst ontving.
(Het slot hierna.) |
|