Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 401]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, kunsten en wetenschappen, betrekkelijk.Proeve, over den voortgang der zeden en der maatschappije. Door den Heer G. Gregory.(Naar het Engelsch.)
Door middel van geschiedkundige blijkbaarheid de beginsels van zedelijk bedrijf na te sporen, is, zoo niet de verhevenste, althans de aangenaamste wijze van wijsgeerige bespiegeling. Deze leidt ons, zoo verre haar geleide strekt, op vasten grond voorwaarts, en brengt ons, bij zeer natuurlijke opklimmingen, min voor dwaling blootgesteld, en min vermoeijende voor het verstand, dan afgetrokkene redenering en bovennatuurkundige verfijning, ter waarheidkennisse. Deze kan zelfs de traagheid uitlokken, door het vooruitzigt van kennisverkrijging zonder vermoeijende inspanning; terwijl zij, ook waar zij niet onderrigt, zeldzaam mist te onderhouden. In de kindschheid eener wetenschap hebben wij ons geenszins te verwonderen, dat de Schrijvers meer zich bevlijtigen om gebeurtenissen bij gebeurtenissen op te hoopen, dan zich toeleggen om de oorzaken op te sporen. Om dit wezenlijk gebrek, bij onze laatste Schrijvers over de Geschiedenis, te verhelpen, was het oorspronkelijk doel dezer Proeve; en, schoon het welgelukken in de uitvoering aan mijnen wensch of hope niet ten volle beantwoordde, zal, daar er zoo weinig tot nog toe in dit vak gedaan is, mijne zwakke poging niet zonder eenigen eisch op verdiensten wezen - al ware het geene andere, dan den weg op te speuren en te banen voor meer gelukkig slagende navolgers. De oorsprong des menschelijken geslachts is van luttel aangelegenheids voor het onmiddellijk onder- | |
[pagina 402]
| |
werp dezer Proeve. Het is, nogtans, niet oneigen, dat ik mijne toestemming te kennen geve aan 't geen mij voorkomt het waarschijnlijkste zoowel als best gestaafde begrip te zijn. Ik bedoek daarmede het gevoelen, dat het Menschelijk Geslacht van éénen oorsprong afstamme. Een gevoelen, 't welk het meeste zamenstemt met de groote eenvoudigheid, merkbaar in de werking der Voorzienigheid, en onderschraagd wordt door de oudste overleveringen van alle Volken; terwijl de mogelijkheid van hettegengestelde gevoelen nooit voldingend bewezen is. De bevolking, weten wij, gaat, in voor dezelve gunstige omstandigheden, met eene bijkans ongeloofelijke snelheid voort. Wij hebben geen blijk, dat de invloed der luchtsgesteltenisse buiten staat is om een verschil te wege te brengen in het uiterlijk voorkomen, beantwoordende aan dat, 't welk de inwoners van de verschillende wereldoorden kenmerkt; de gelijkvormigheid in kleur en voorkomen, welke Volken, in gelijksoortige liggingen, met elkander hebben, laat, als 't ware, het gevoelen, waarvan ik het tegendeel beweer, bijkans zonder eenig bewijs ten voordeele van 't zelve. - Een Schrijver van naam heeft bewezen, hoe weinig geloofs men te slaan hebbe aan de buitengemeene eischen, welke sommige Volken gemaakt hebben op eene zeer hooge oudheid; eischen, door Volkshoogmoed gevormd, of op misrekening gegrondGa naar voetnoot(*). - En kan niets minder, dan het uiterste des vooroordeels, de menschen bewegen, voor de kwalijk zamenhangende fabelen van Chineesch bijgeloof, een berigt te verwerpen, doorgaans aangenomen als van een hooger dan menschelijken oorsprong, en bevestigd door de verhalen en tijdrekenkunde der beschaafdste Heidensche VolkenGa naar voetnoot(†). Hoe de verspreiding des Menschdoms werd daargesteld, is niet klaar af te leiden uit de Ongewijde Geschiedenis. De Gewijde Schrijvers hebben ons eene oorzaak opgegeven, door welke dezelve althans heeft kunnen bevorderd worden; en gereedelijk kan men zich verbeel- | |
[pagina 403]
| |
den, dat gebrek aan voedsel, onderlinge vijandschappen tusschen onderscheidene gezinnen, - dat vrees en mistrouwen uittogten en verstrooijingen, in een zeer vroeg tijdperk, daarstelden. Noodeloos is het, eene proeve te nemen, om te ontdekken, wat de menschelijke natuur zou wezen, buiten den staat der zamenlevinge. De beste Wijsgeerte, welke de trapswijze vordering der ziele in de verkrijging van denkbeelden afleidt uit de zinnelijke gewaarwordingen, wijst uit, hoe zeer wij schepsels zijn van kunst en navolging; en ligt valt het, zich te overtuigen, dat wij aan één zin alleen, welke de gezellige zin zou mogen genaamd worden, het meestwaardige gedeelte onzer kennisse verschuldigd zijn. Wij hebben geen blijk altoos van menschen, in eenen ongezelligen staat gevonden, uitgenomen een of twee eenzaam levende Wilden, toevallig ontdekt, die, verloren geraakt, of in de kindschheid ten vondeling gelegd, voor weinige jaren een leven leiden, bijkans den Dieren gelijk, in hardvochtigheid om leed te verduren, alsmede in snelheid, en zeer weinig boven dezelve in verstands- en zielsvermogens. De hooge onwaarschijnlijkheid, dat menschelijke schepsels ooit in eenen eenzamen staat zouden bestaan hebben, is menigmalen door Zedeschrijvers aangedrongen; en de bewijzen, gegrond op den zwakken staat der kindschheid en de verdediglooze natuur der menschen, zijn algemeen bekend. Ik wil er alleen bijvoegen, dat de uitgebreider vatbaarheid der menschelijke vermogens zoo wel eene grootere verscheidenheid als meer duurzame driften en genegenheden toelaat, dan eenig ander wezen op aarde verondersteld kan worden te bezitten. Gedurende de vroegste kindschheid wordt er eene onderlinge genegenheid geboren tusschen de ouders en het kind, welke doorgaans een band van vereeniginge blijft voor het overige huns levens. Intusschen worden er andere genegenheden voortgebragt tusschen de leden van hetzelfde gezin, en er ontstaat eene kleine maatschappij, vóór dat zij in staat kunnen zijn zich van elkander af te scheiden. Oude Schrijvers stemmen overeen in den eersten staat der maatschappije af te beelden, als slechts zeer weinige graden verheven boven den staat van louter dierlijke aandrift. Zij berigten ons, dat de eerste men- | |
[pagina 404]
| |
schen een wild en ongeregeld leven leidden, in de velden verstrooid, het leven houdende bij kruiden en van zelfs groeijende boomvruchten, naakt, zonder kennis van vuur of kunsten, zonder iets bij voorzorge op te leggen; de klanken, welke zij vormden, waren verward en onbepaald; alleen door vrees voor dieren, nog woester dan zij zelven, vonden zij zich gedrongen tot zamenwoningGa naar voetnoot(*). 't Zij deze beschrijving uit waarneming ontleend is, of enkel eene schilderij der verbeeldinge, vast gaat het, dat de berigten van hedendaagsche Reizigers ons tafereelen ophangen van menschen, wier leven omtrent even onbeschaafd en woest is. Forster stelt de inboorlingen van Mallicolo voor, als zeer nabij grenzende aan het ApengeslachtGa naar voetnoot(†). Dezelfde Reiziger ontmoette, in het zuiden van de Straat van Magellan, een Volk, mismaakt en naakt, uitgenomen dat een stuk dierenhuid van hunne heupen afhing; het voorkomen dezer menschen kundigde niets anders dan hunne diepste ellende aanGa naar voetnoot(‡). - Latere verhalen onderrigten ons, dat de inwoners van van Diemens Land mede naakt gaan, beide mannen en vrouwen; alleen zag men, dat vrouwen met kinderen een beestenvel hadden, waarschijnlijk om dezelve in te dragenGa naar voetnoot(§). Indien wij onder de wilde Volken zoeken naar de gulden eeuw van rust en geluk, door eenige Schrijvers opgehemeld als de staat der Nature, geloof ik dat wij verkeerd zullen doen met dezelve te plaatsen in de volstrekte onaandoenlijkheid van dezen staat der Maatschappije, welke geheel ontbloot is van alle de meest | |
[pagina 405]
| |
wenschelijke genoegens. Het Volk, waarvan ik laatst gewaagde, nam elke zaak, hun gegeven, aan; doch scheen op niets eenigen prijs te stellenGa naar voetnoot(*). In Terra del Fuego zagen zij het Schip, en alle de deelen van 't zelve, met stompheid en ongevoeligheid aan; zij toonden geene teekens van vreugde of geluk, en schenen ongevoelig voor alle zedelijke, natuurlijke of gezellige aandoeningen en genotGa naar voetnoot(†). Capitein cook vond te Dusky Baai, in Nieuw Zeeland, drie of vier Familien op den laagsten graad van redelijk bestaan. Hij beschrijft hen, als geheel van nieuwsgierigheid ontbloot, zonder eenigen lust tot onderzoek, en buiten staat om hunne aandacht op iets gevestigd te houden. De muzijk maakte geen den minsten indruk op hun; zij waren volstrekt doof voor het geluid der welklinkendste muzijk; de trom alleen scheen hunne aandacht een weinig te doen ontwakenGa naar voetnoot(‡). Niet alleen zijn de maatschappelijke banden van liefde en vriendschap, op dezen trap der menschelijke nature, zwak; maar ook schijnen zelfs, 't geen men natuurlijke genegenheden noemt, er naauwelijks te bestaan; zij dragen weinig zorg voor hunne kinderen, en de onverschilligheid van de seksen tot elkander heeft sommige Schrijvers bewogen, om eene gemeenschap der vrouwen te vermoeden. De Ouden verzekeren voluit, dat dit dadelijk het geval was bij de MassagetenGa naar voetnoot(§), bij de GaramantesGa naar voetnoot(**), bij verscheidene Asrikaansche VolkenGa naar voetnoot(††), en zelfs bij de BrittenGa naar voetnoot(‡‡); doch ik vind geen zeker blijk van gemeenschap der vrouwen, onder de naauwkeuriger waarnemingen der hedendaagschen. Een mijner vrienden, een zeer verstandig man, die Kapitein cook op diens laatste reize vergezelde, verzeker- | |
[pagina 406]
| |
de mij, dat hij nergens sporen van zulk eene gewoonte had kunnen ontdekken. De mannen en ouders, in verscheidene streken van Zuid-Amerika, gaven hunne vrouwen en dochters voor eene benzeling aan elk ten beste. Deze omstandigheid, en een volslagen gemis van schaamte en zedigheid, kan aanleiding gegeven hebben tot deze misvattingGa naar voetnoot(*). Ik hel over om te denken, dat de menschen, in dezen staat, over 't algemeen, geene menscheneters zijn. Zij worden in 't algemeen beschreven als min woest en wild, dan in den volgenden stand der maatschappije. Daar kan naauwelijks een staatsbestuur bestaan, en mogelijk is er geen noodig, onder menschen, die zeer zwakke snoeren van verbindtenis hebben, en weinige voorwerpen, die de driften aanvuren. De Heer, van wien ik zoo even melding maakte, betuigde mij, dat hij, onder verscheidene ruwe Volksstammen, niets, 't geen naar ondergeschiktheid zweemde, kon bespeuren, dan alleen eene mate van ontzag, toegedragen aan den raad der oude liedenGa naar voetnoot(†). De Heer bougainville merkt op, dat het bij de Patagoniërs even zoo gesteld was. Noodwendig moeten de godsdienstbegrippen van menschen, zoo weinig in staat tot opmerking, zeer ruw en onvolkomen wezen. Indien ik het mij wel herinnere, heeft bayle eenige voorbeelden aangevoerd van maatschappijen geheel zonder Godsdienst; en een kundig Schrijver verzekert ons, in zijn verhaal van Porto de la Trinidad, dat hij alle reden had om te gelooven, dat de Indianen aldaar volslagene Atheïsten warenGa naar voetnoot(‡). 't Zelfde wordt vermeld van de inboorlingen op zekere kleine eilanden ten oosten van KamschatkaGa naar voetnoot(§). De kunsten zijn, bij menschen in den boven beschreven staat, zeer eenvoudig, en teffens zeer weinig. De inboorlingen der eilanden ten oosten van Kamschatka, | |
[pagina 407]
| |
waarvan ik zoo even sprak, wenen in holen, in den grond gedolven, waar zij, zelfs in den winter, geen vuur ontsteken. Hunne kleederen zijn als hemden, gemaakt van vellen van beesten, die zij in strikken vangen; over deze dragen zij, bij regenachtig weêr, een opperkleed, vervaardigd van in traan gedoopte blazen en andere ingewanden van halfslachtige zeedieren. Hun voedsel bestaat uit raauwe visch; zij leggen geen levensvoorraad op, en lijden dus veel hongers, wanneer stormweêr het visschen belet. Indien zij den nacht van huis moeten doorbrengen, graven zij een hol in den grond, en bedekken zich daarin met hunne kleederen en ruigte, hier en daar opgezameldGa naar voetnoot(*). Het schijnt alleen de ruwheid der luchtstreke, welke dit zeer dom volk heeft aangedreven om gebruik van kleederen te maken. In van Diemens Land gaat een volk, ten naastenbij zoo bestaande, als wij beschreven hebben, naakt; en heeft het nogtans eenig denkbeeld van opschik, daar zij armen en borst met strepen in onderscheidene rigtingen bedekken en het hoofdhaar tot een engen cirkel afscherenGa naar voetnoot(†). De hutten op Terra del Fuego worden vervaardigd door het zamenvlechten van digt bijeengegroeide boomtakken, vormende eene soort van luifel door eenige onderstuttende staken; zij overdekken het geheel met zoden van gedroogd gras, hier en daar eenige stukken van zeedieren-huiden er tusschen vlechtende. In van Diemens Land wonen zij in dergelijke hutten, of in boomstammen, waarschijnlijk door vuur te dien einde uitgehooldGa naar voetnoot(§). Men zou zich bezwaarlijk kunnen verbeelden, dat de menschelijke natuur eenige lengte van tijd in eenen zoo behoeftigen staat kon bestaan, indien wij de stelligste baarblijkelijkheid niet bezaten van de waarheid dezer berigten. Mijns oordeels dienen eenige weinige toevallige uitvindingen, om de krachten van 's menschen geest op te wekken, door hem te leeren, dat er gemakken en genietingen kunnen verkregen worden, boven en behalve de vervulling der volstrekt onontbeerlijke levensnoodwendigheden. Diodorus siculus vermeldt, dat | |
[pagina 408]
| |
het Vuur eerst bekend werd door een' boom, van den bliksem getroffenGa naar voetnoot(*). 't Zij wij deze overlevering als fabelachtig, of niet, beschouwen, vast gaat het, dat menig eene nuttige uitvinding even toevallig bekend werd. De natuurlijke bogen in de bosschen, en de holen, gevormd in de spleten der rotsen, deden het denkbeeld van hutten en overdekte woningen ontstaan. De vroegste bedrijven waren de jagt en de visscherij; en de allereenvoudigste wijze, om het wild te belagen, was, kuilen in den grond te delven, en die met stokken en bladen te bedekken: eene wijze van dierenvangst, nog bij vele woeste Volken in zwang. De tot sieraad strekkende kunsten volgden de nutte met langzamen tred. De eerste bepaalden zich tot den Persoon, en schijnen alleen door een' trek tot verscheidenheid voorgeschreven. Twee omstandigheden, dadelijk op het zedelijk karakter werkende, vergezelden het invoeren der kunsten. Eene mate van uitmuntendheid wordt verkregen door de zoodanigen, die anderen overtreffen; hieruit ontstaat iet gezagvoerends; - het hebzuchtig beginsel werd tot werkzaamheid opgeroepen, en dit deed oorlogen en staatsbestuur ontstaan. - De eerste krijgen ontrezen waarschijnlijk uit bijzondere oneenigheden, welke den Volksstam in onderscheidene partijen verdeelden. De overwinnende partij vond zich opgewekt om hare kracht te beproeven op een naburigen Volksstam, en de begeerte tot elkanders bezittingen was eene genoegzaam sterke drijsveer, om de menschen aan te zetten tot het plegen van roof. De tweede staat des menschdoms mag, uit dezen hoofde, de Staat van Oorlog genaamd worden. Zonder eenig vast verblijf, hing in dezen staat het bestaan der menschen af van de jagt ten dagelijkschen levensonderhoud: de vrouwen deelen met de mannen in hunne jagtbedrijven, moeijelijkheden en uitspanningen; zij dragen luttel zorgs voor hare kinderen, latende dezelve, zonder vrees voor straffe, aan het geval over, terwijl zij in de | |
[pagina 409]
| |
bezigheden of vermaaknemingen deelenGa naar voetnoot(*). Zij zijn stoutmoedig en wreed, ter oorzake van de onwisse wijze van bestaan; hun voedsel en hunne genietingen de uitwerksels zijnde van hunnen moed, houden zij dezen voor de éénige hoedanigheid, der aankweekinge waardigGa naar voetnoot(†). Schoon gehard, en met eene heldhaftige stoutmoedigheid de vermoeijenissen des krijgs verdurende, schoon honger en de ongenade der jaarsaizoenen met eene mate van beestelijke ongevoeligheid verdurende, - bezwijken zij onder den arbeidGa naar voetnoot(‡); aan het werk des landbouws kunnen zij zich niet onderwerpen, en de geduldige afwachting des landbouwers versmaden zijGa naar voetnoot(§). Hunne luiheid is verbazend, uitgenomen wanneer zij door noodzakelijkheid gedrongen of door wraakzucht geprikkeld wordenGa naar voetnoot(**). Het grootste gedeelte van hunnen tijd schikken zij tot feestvieren en slaapGa naar voetnoot(††). Hunne gulzigheid in 't eten is verbazend; doch zij gevoelen weinig liefdedrift. De koelheid en onverschilligheid jegens de sekse, welke zich ook zien laat bij de Amerikaansche Indianen, en welke een vernuftig GeschiedboekerGa naar voetnoot(‡‡) toeschrijft aan de luchtsgesteltenisse, is een algemeene karaktertrek van dezen ruwen staat der zamenlevinge. Hunne opperhoofden, geloof ik, werden slechts voor een' tijd en bij gelegenheid gekozen; men lette op derzelver gestalte en werkzaamheidGa naar voetnoot(§§); na den krijgstogt daalden zij weder tot gelijken rang met de overigen van den Stam. - Zelfs in eenen meer gevorderden staat van beschavinge leeren wij uit tacitus, dat er geen onderscheid van rang was onder de Jongelingen der Germaansche Volken; zij staken in geenerlei opzigt boven de knechten uit, en zelfs weinig boven het veeGa naar voetnoot(***). - On- | |
[pagina 410]
| |
bekwaam voor eene aaneengeschakelde redenering, zijn de uitzigten der menschen, in dezen staat, tot het tegenwoordig oogenblik bepaald; zij zijn zelfs onbestendig in hunne driften, of, indien eenige drift stand houde, het is die der wrake alleen. - De gronden van wet en regt rusten op wraak. Wanneer er een moord gepleegd was, hielden zich de bloedverwanten des vermoorden verpligt, den moordenaar op te offeren; maar toen eigendom iet begeerlijks begon te worden, vonden zij het best, dat het voorwerp hunner gevoeligheid zijne bevrijding kocht: dus werd onder de Germanen, als bij de meeste onbeschaafde Volken, doodslag door eene boete afgedaanGa naar voetnoot(*). Bij een der woeste Volken in Siberië houdt men het voor misdadig, in den stam, waartoe men behoort, een' moord te begaan; doch een moord, elders gepleegd, gaat niet alleen strafseloos door, maar is eene soort van eerGa naar voetnoot(†). De oorspronkelijke overlevering van den godsdienst werd zeker, in eene mate van zuiverheid, enkel bij één Volk bewaard; en ik kan het, als zeer mogelijk, begrijpen, dat, bij de verspreiding des menschdoms, dezelve bij sommige stammen verloren ging. In dit geval konden de meest treffende verschijnsels der Nature dienen, om eenige weinige beginsels van godsdienstig geloof op te roepen, gemengd met dwalingen, en verdonkerd door ongegronde redekavelingen. Wij zien beneden ons een aantal van mindere wezens, wier bestaan van onzen wil afhangt, en over welke wij, als 't ware, Goden zijn. Eigenaardig is, overzulks, de veronderstelling, dat de groote omwentelingen in de Natuur, welke zoo gedurig ons bestaan dreigen, en zoo dikwijls verwoesting aanbrengen, het werk zijn van wezens van een hoogeren rang. - De Altyan-Tartaren beschrijven de Godheid als een oud man, die een prachtig hof houdt. Het geraas zijner ruiterij, zeggen zij, is 't geen wij donder noemen, en de bliksem wordt veroorzaakt door het stooten van de pooten der paardenGa naar voetnoot(‡). Ruwe denkbeelden van Godsdienst, of bij overlevering aangenomen en misvormd door bijgeloof, of natuurlijk | |
[pagina 411]
| |
en uit overeenkomst afgeleid, treft men steeds aan onder menschen, in den staat, welken ik nu beschreven heb: de vrees, de verbeelding, de staatkunde van eenigen maakten er vervolgens een stelsel van. In dit tweede tijdperk der Maatschappije heeft de Geschiedenis gehandeld over vele Stammen van GriekenlandGa naar voetnoot(*), van GermaniëGa naar voetnoot(†), van BrittanjeGa naar voetnoot(‡). De echtste bescheiden wegens het Chineesche Rijk onderrigten ons, dat er, niet meer dan 1000 jaren vóór onze Christelijke jaartelling, geene steden warén in dat uitgestrekte Land; dat het bevolkt was door verscheidene stammen van zwervende Barbaren, en dat er verscheidene kleine Koningrijken werden opgerigt omtrent het einde der negende eeuweGa naar voetnoot(§). In een algemeen overzigt van de vorderingen der menschelijke nature, kunnen wij alleen de sterke en beslissende karaktertrekken opmerken: de veranderingen zijn veelvuldig en klein, welke plaats grijpen in de aannaderingen tot beschaafdheid; en deze krijgen wederom hare bijzondere kleur van plaatselijke en toevallige omstandigheden.
(Het vervolg hierna.) |
|