warmende dekens op zijn bed. Hierin werd derhalve verbetering bezorgd, en teffens alles aangewend, hetwelk in zoodanige gevallen passende is, onder andere ook het Extr. Aconiti, tot een half grein om de vier uren.
Niettegenstaande eene zoo wel ingerigte Geneeswijze, werd de kwaal van tot dag erger; zoodat het gezigt des Lijders steeds verwarder werd, en er hem, in de lucht, stukken, als geheele boombladen, schenen te vliegen. Hierop besloot de Geneesheer, om, na de aanwending van een sterk Purgeermiddel, zijne toevlugt tot de Belladonna te nemen, en hem 's morgens en 's avonds het volgend poeder toe te dienen:
℞ Pulv. herb. et radic. Belladon. gr. j.
Sacch. alb. gr. X.
M.
Dit Geneesmiddel verwekte bij den Lijder enkel eene geringe duizeligheid, zoodat men daarmede onafgebroken kon voortvaren. Dan, daar de pols aanmerkelijk voller werd, deed de Geneesheer den Lijder aderlaten, en liet hem veel Gerstewater drinken; terwijl hem, tot meerder afleiding, van tijd tot tijd Mosterdpappen tegen de voeten werden gelegd.
De uitwerking der Belladonna was in dezen zeer uitstekende. Want naauwelijks had de Lijder daarvan dertig greinen gebruikt, of hij kon de voorwerpen wederom op een afstand van dertig of veertig schreden onderscheiden. Ook was zijn gezigt binnen den tijd van eene maand volkomen wederom hersteld. Bij nacht zweette de Lijder ook wederom; doch het aanmerkelijkst was in dezen de aanhoudende sterke pislozing, welke hierdoor werd verwekt.
Na verloop van een jaar begon deze Gezigtsverduistering weder te keeren, zonder dat men daarvan eene kennelijke reden kon ontdekken. Thans keerde men, gelijk van zelve sprak, tot het gebruik der Belladonna, na het nemen van twee krachtige Purgatien, terug. Bij deze gelegenheid waren zestien greinen Belladonna voldoende; terwijl dezelve ook wederom, schoon niet zoo sterk als voorheen, door de piswegen werkte.