Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 357]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, kunsten en wetenschappen, betrekkelijk.Redevoering, over de verpligting van elk Buroer omtrent zijn vaderland in 't algeneen, en van onzen landaard in 't bijzonder. Door Dr. Corn. Stant.(Uitgesproken te Enkhuizen in 't Volksonderwijs Tot Nut van 't Algemeen.)
De Mensch is een gezellig wezen. Den trek naar onderling verkeer prentte de weldadige Schepper der Natuur, met onuitwischbare trekken, in elke ziel. Het vuur van liefde en vriendschap gloeit in elken boezem, verwarmt het gevoelloosste, koudste, menschenhatendste hart, en haalt de banden, die het gezellige menschdom onderling vereenigen, naauwer en naauwer toe; terwijl algemeene en verschillende behoeften het zegel der noodzakelijkheid op die gewaarwording drukken. Dit alles was oorzaak van eene nadere vereeniging der menschen tot een geheel, deed hun verbonden aangaan en tot stand brengen, hulp onderling aanbieden en toezeggen, voordeel en genoegens, tot algemeen geluk en veiligheid, opofferen; met één woord, dit gaf den oorsprong aan het maatschappelijk bestaan der menschen, en deed te gelijk, met de gezochte voordeelen, pligten geboren worden, die, afgescheiden van alle andere, welke wij jegens God, onszelven en onzen naasten moeten betrachten, Burger-pligten heeten, omdat zij alleen betrekking hebben tot het onderling aangegaan verbond, en dus alleen als zoodanig moeten aangemerkt worden. Want elke Staat is immers niet anders dan een verbond van een zeker aantal menschen tot één doel, onderling geluk, en door één band, die van lief- | |
[pagina 358]
| |
de tot elkander, vereenigd; waartegen zij zich zekere opofferingen getroosten, en tot bepaalde pligten, algemeen aangenomen en vastgesteld, zich verbinden. Het maatschappelijk bestaan der menschen levert alzoo een zeker, niet te miskennen, gezigtspunt op, waaruit de Mensch zichzelven, om zijne verpligtingen als Burger te kennen en te volvoeren, noodwendig moet beschouwen. Met dit zoo belangrijk onderwerp willen wij ons thans bezig houden, en zullen, tot dat einde, vooraf trachten eene schets op te hangen van de burgerlijke pligten in 't algemeen, derzelver oorsprong, doel en gevolgen te ontwikkelen, alsmede den toetsteen aan te wijzen, waaraan men deze, om hunne innerlijke waarde te kennen, moet beproeven; om daarna dit alles meer bijzonder op ons, als Nederlanders, toe te passen. Elk Mensch, zonder onderscheid, is Lid eener Maatschappij, om 't even of hij tot de zwervende Volksstammen, dan tot een gevestigden Burgerstaat behoore; om 't even, of hij de nog onbekende Afrikaansche binnenlanden, of de schaars bewoonde kusten van het barre Noorden bewone, dan wel het beschaafd en gematigd Europa zijne wieg en bakermat mag noemen: ééne zelfde verpligting, één gelijke wil, één overeenkomstig doel verbindt hem aan de maatschappij, waar hij is ingelijfd, en waarvan hij een wezenlijk deel uitmaakt, daar een gelijk belang, de zucht naar eigen geluk, hem aan dezelve boeit. Van hier niet alleen die tevredenheid met het land zijner inwoninge, welke wij ontwaren bij hen, die den onvruchtbaarsten, stiefmoederlijk bedeelden grond bewonen, maar zelfs dien sterksprekenden trek derwaarts, zoo dikwijls waargenomen bij dezulken, die, in vruchtbaarder streken gevoerd, in gunstiger en voordeeliger omstandigheden verplaatst, en in meer verlichte oorden overgebragt, hunne armoede, ruwen hemel, onvruchtbaren bodem en onbeschaafden toestand, boven die allen, hebben terug gewenscht, zelfs met opoffering van alle voordeel en gemak, ja, wat meer is, onder het bedreigen en doorstaan van de grootste gevaren, op alle mogelijke wijze, getracht hebben weder te bereiken. Wekt niet het hooren van 't zoo beroemde Koelied soms bij den Zwitser het, hem veelal doodelijk, heimwee op? Maar waarom is nu de Mensch zoo gehecht aan de Maatschappij, tot welke hij behoort? waarom verlangt hij daar bestendig te verblijven? en waarom begeert hij | |
[pagina 359]
| |
dat, in tegenstelling van andere, soms, in velerlei opzigten, meer gelukkige Staten? Meestal uit eene als 't ware aangeborene neiging. Immers wanneer geen bijzonder belang, 't zij om 't ambt, hem opgedragen, te bekleeden, om de handelbetrekkingen, waarin hij geplaatst is, voor te staan, om den omvang der wetenschappen, die hij moet aanleeren en beoefenen, te voltooijen, of om een middel van bestaan te zoeken of te vestigen, dringende redenen oplevert, om het Vaderland voor eene vreemde landstreek te verwisselen; of wanneer grillige verkiezing, of noodlottige onvoorziene omstandigheden hem niet nopen tot het opzoeken van oorden, buiten den Vaderlandschen bodem gelegen; zoo hecht hij zich, bij voorkeur, aan het plekje gronds, waarop hij geboren is, om daar zijne vaste woonplaats te vestigen, en wel zonder dat bijzondere voordeelen hetzelve boven andere landen verheffen, zonder dat dikwijls tijdelijk belang of welvaren hem boeijen, of de banden van bloedverwantschap, of des huwelijks, hem binden; - dan is 't alleen die aangeborene neiging, die elk hart bezielt, die wij, wel is waar, veelal als een blind, maar ook te gelijk heilzaam, vooroordeel kunnen beschouwen, dat even zoo toevallig het gevoel leidt, als het lot en de plaats der geboorte voor den mensch toevalligheden zijn, waardoor zijne keuze bepaald wordt, of liever die hem zonder keuze, zonder dat hij denkt om te kiezen, doen verblijven waar hij is, en zijn lot verbinden aan dien Staat, die hem sedert zijne geboorte herbergde en beschermde; - dan wordt die plek gronds hem heilig en dierbaar, waar hij het eerste licht ontving, waar hij alle bescherming genoten heeft, waar zijn geheele bestaan zich ontwikkelde, waar hij tot mensch en burger gevormd werd; - dan ontkiemt het beginsel van vertrouwelijkheid. Een dankbaar gevoel van erkentenis voor genotene veiligheid en bescherming paart zich daarmede, en bij de naauwkeurige kennis van de bijzondere voordeelen, bij het geheel eigen worden met de spijzen, vermaken, gebruiken en instellingen van dat land, krijgt hetzelve eene zoo uitsluitende waarde en bijzonder overwigt in de schaal van ons gevoel, dat dit, niet zelden, de kiesche oordeelvellingen van 't nadenkend verstand overstemt, en zoo geheel verstomt, dat alleen het stugge oordeel van zoogenaamde sterke geesten hier eene | |
[pagina 360]
| |
andere keuze doen, en die, met hoe veel naberouw ook, soms kan volhouden. Zoo geheel vertrouwelijk, uit een beginsel van dankbaar gevoel, aan het geboorteland gehecht, voelt elk mensch zich gelukkig op den grond, dien hij bewoont, en in de omstandigheden, waarin hij geplaatst is: en daar hij, bij het gevoel van, in dit opzigt, geheel gelukkig te zijn, geen denkbeeld koesteren kan, dat een toestand, ergens elders te zoeken, hem gelukkiger kan doen worden, vormt dit eene groote tevredenheid van ziel, en strengelt den band, die den Mensch aan zijn Vaderland bindt, en zijn Burgerschap omvat, onontknoopbaar vast. Terwijl, naar mate de roem, dien zulk een Land, 't zij in heldendaden, 't zij in wetenschappen en kunsten, 't zij in welvaart, boven andere verheft, hooger en hooger stijgt, ook deze zucht tot in 't overdrevene wordt verhoogd; zoodat hij met eene geestdrift voor hetzelve wordt ingenomen, die niet zelden aan het buitensporige grenst. Dit Vaderland nu, waaraan de Mensch zoo sterk, soms met zoo veel geestdrift gehecht is, heeft, daar het zijnen Burgeren, uit den aard van 't maatschappelijk verdrag, veiligheid en bescherming toezegt en derzelver geluk bevestigt, ook wederkeerige eischen op zijne inwoners; en deze zijn van hunnen kant gehouden tot de betrachting van die pligten omtrent hetzelve, waarop het, uit hoofde van datzelfde maatschappelijk verdrag, wederkeerig de billijkste aanspraak maakt. Deze pligten staan met die, welke de Mensch zichzelven verschuldigd is, in 't naauwst verband; zij vloeijen, even als deze, uit de zucht tot geluk voort, ademen liefde voor den Vaderlandschen grond en deszelfs bewoners, en kunnen, voor zoo verre zij hoofdpligten zijn, in deze korte, maar veel omvattende zinsnede begrepen worden: door vereende pogingen zorge te dragen voor het bestaan en de veiligheid van het Vaderland, en alles aan te wenden, wat, niet met verwaarloozing van allen geoorloofd eigenbelang, maar evenwel des noods met opoffering van hetzelve, in staat is, den bloei en de welvaart van hetzelve, en van zijne inwoners, te bevorderen en te bevestigen. - Hiertoe zijn uiterst vermogen aan te wenden, geene poging onbeproefd te laten, veel min heilzame ondernemingen en inrigtingen te dwarsboomen, | |
[pagina 361]
| |
of zijn eigen welvaren op de puinhoopen van den Vaderlandschen voorspoed te vestigen, zijn niet min gewigtige eischen, uit de natuurlijkste drangredenen afgeleid, die elke Staat van zijne bewoners vordert. Om aan deze gewigtige pligten te voldoen, onderzoeke ieder Burger zijne neigingen en krachten naauwkeurig, zoo wel die nog sluimerend in zijnen boezem verborgen liggen, als die reeds ontwikkeld zich voor zijn onderzoekend oog vertoonen. Hij bepale daaruit zijnen bijzonderen toestand, en ontdekke alzoo, in welk opzigt hij zijn Vaderland, boven zijne algemeene verpligtingen, ook in 't bijzondere kan van nut wezen, zonder die algemeene pligten daarbij te verwaarloozen of min te achten. En bij 't voldoen aan zijne heerschende neiging, bij 't behoorlijk ontwikkelen en aanwenden zijner krachten tot dat einde, kan hij, met roem bekransd, de edelste laurieren inoogsten, zijne eigene eerzucht, die groote springveer onzer edele daden en hartstogten, verhoogen en voldoen, en alzoo zijn Vaderland den hoogsten dienst bewijzen, die uit zijnen bijzonderen toestand voortvloeit, en zeldzaam door iemand anders, behalve hem, zoo volkomen kan bewezen worden. Daar nu alle de gevorderde pligten eene onmiddellijke betrekking hebben op het heerschend Volkskarakter, zoodat zij de heilzame strekking daarvan bevorderen, en deszelfs verderfelijken invloed tegenstaan en onderdrukken moeten; zoo is eene naauwkeurige kennis, overweging en toetsing daarvan hoogstbelangrijk, om aan onze neigingen die strekking te geven, welke voor 't Vaderlandsch belang de nuttigste is, althans, onzes inziens, de voordeeligste schijnt te wezen. Daar ook het waar geluk van een Volk afhangt van deszelfs zedelijken toestand, zoo is de Zedekunde, en wel bijzonder de Christelijke Zedekunde, de eenige, de zuiverste toetssteen van dat karakter, en van de regeling dier pligten, die elk Burger zijn Vaderland schuldig is. - En deze leert hem, het algemeen belang tot het hoofddoel zijner burgerlijke bemoeijingen maken; zijn arm, zijne kundigheden en invloed het Vaderland ten algemeenen nutte wijden; zij doet hem gewillig het offer, dat het Vaderland van hem vordert, dragen; zich gelaten onderwerpen aan de rampen, die het Vaderland ondervindt, en hem, als een lid daarvan, drukken; zij zet hem aan, om weêrstand te bieden aan die verleidin- | |
[pagina 362]
| |
gen, welke zijnen burgerpligt zouden kunnen doen wankelen, en hem ten verrader zijns Vaderlands maken; doet hem, als een andere curius, het Samnietisch goud verachtelijk van de hand wijzen, en getrouwheid, bij armoede, boven rijkdom, door verraderij en meineed verkregen, stellen; zij doet hem zijne pogingen inspannen, om de vlekken en de heerschende ondeugden, die zijnen Landaard aankleven, tegen te staan; om de onmatigheid, wier heillooze invloed de Vaderlandsche deugden ondermijnt en verpest, de springveren van nationale veerkracht verlamt, en de rijkdommen vernielt, - om den wellust en zijne schandtooneelen, die Natiën ontzenuwen en den heldenmoed uitdooven, als eene hoofdondeugd onder de ondeugden, als eene pest en geesel van het menschdom, te vlieden. Zij leert hem, in alle de verschillende betrekkingen, waarin hij als een werkdadig, arbeidzaam Burger verkeert, eenen ijver en getrouwheid aan den dag leggen, die de betrekkingen, waarin hij, zoo tot zichzelven, als tot zijn Vaderland, geplaatst is, allezins van hem vorderen, zijn tijdelijk voordeel en de bloei des lands vereischen, en hem op duurzame en bestendige achting aanspraak geven; zij doet hem, door een wettig huwelijk, aan de inspraak der natuur voldoen, en de kracht der burgerlijke wetten handhaven en versterken, om daardoor de schandtooneelen van den wellust te verwijderen, het Vaderland gezonde kinderen te verschaffen, en deze, door eene deugdzame en verstandige opvoeding, tot edele menschen, kundige, werkzame en deugdgezinde inwoners, brave burgers, getrouwe huisvaders en moedige helden, of tot eerwaardige en lieftalige vrouwen, kuische echtgenooten en teêrhartige moeders te vormen; om alzoo, zelfs bij eene verbasterde Natie, eene nakomelingschap te verwekken, die de vlekken, welke het nationaal karakter ontsieren, uitwisschen, hare verbastering herstellen, tot de oorspronkelijke edelaardigheid te rug brengen, en te gelijk eene schoone reeks van edele en roemvolle deugden kan verfpreiden. Zoo nu deze lessen der Christelijke Zedekunde, de lessen van het Evangelie, met dien ernst en naauwkeurige gezetheid worden waargenomen, als de omstandigheden, waarin het menschdom verkeert, en de onvolmaaktheid, die hetzelve aankleeft, toelaten, dan vestigt de mensch, in den schoot van 't geliefde Vaderland, | |
[pagina 363]
| |
zijn eigen geluk, en, wat nog meer zegt, dat van eene gewenschte nakomelingschap; een geluk, gegrond op het streelend vooruitzigt van welvaren, van deugd, van roem, en van eigen achting; een geluk, dat zeker volgen moet, en de zaligste bewustheid van pligtsbetrachting medevoert, tot op dat oogenblik, waarin wij, dit aardsch tooneel verlatende, zullen verplaatst worden in den gezegenden kring van Hemelburgeren.
En nu, mijne Landgenooten! wat algemeen waar is, geldt dat ook niet van 't bijzondere? en is niet de betrekking van elk Burger tot zijn Vaderland ook de onze? of zouden wij zoo verre van alle deugdzame beginselen ontaard zijn, dat wij, gelijk ockerse getuigt, ons nagenoeg in dien staat bevinden, dat wij geen karakter meer hebben, en tot den hoogstmogelijken staat van verbastering vervallen zijnGa naar voetnoot(*)? ô Neen! het Vaderland, dat hoogst dierbaar voorwerp voor elk weldenkend hart, wordt nog hartstogtelijk, ook door ons, bemind. Hier, trouwens, ontwikkelde zich ook de kiem van ons aanwezen, die ons aan het niet onttoog, en ons het geluk van te bestaan deed ondervinden; hier rustte onze behoeftevolle kindsheid, onder de bescherming der verzorgende liefde, in het schommelend wiegje; hier dartelden wij onze prille jeugd in zorgelooze spelen door, en genoten wij alle de genoegens, aan ons aanzijn verbonden; hier ontwikkelden zoo wel de knoppen der vreugd, als de zaden eenes edelen naijvers, die ons de loopbaan van eer en geluk opende; hier bouwden wij veilig onze haardsteden en altaren naast elkander, mogten de zaligende indrukken van den besten Godsdienst ontvangen, en zoo ook ons eeuwig geluk zien ontluiken en vestigen; hier rust ook de asch van dierbare voorouders, bloedverwanten en vrienden, die wij beminden, der edelste mannen, die wij hoogschatten, der dapperste helden, wier nagedachtenis wij erkentelijk vereeren, terwijl de nagalm hunner edele deugden en roemvolle daden een zacht vuur van liefde en hoogachting, met den wil van navolging, ontsteekt. En zouden wij bij | |
[pagina 364]
| |
dit gevoel den eersten burgerpligt, de liesde tot het Vaderland, missen? zouden wij onverschillig zijnen rampvollen toestand beschouwen, en onaandoenlijk zijnen roem en zijne gelukzon zien tanen? Neen! dit is onmogelijk voor het Nederlandsche, het gevoelige Nederlandsche hart, dat nog niet ontaard is van de deugden der Voorvaderen, en waar door nog het onvervalschte bloed der Batavieren stroomt. Natuurtrek tot het Land, waarin wij 't licht aanschouwen,
En waar wij, door geboorte, of ander burgerregt,
Onze outers ongestoord bij onze haardsteen bouwen,
Hoe gretig kust ons hart de banden, die gij legt!
Mijn dierbaar Vaderland was met u ingenomen,
Van dat de Batavier, in dit aâloud gewest,
Zijn vrijheid gelden deed bij 't werelddwingend Romen,
En op Civilis deugd haar' grondslag heeft gevestGa naar voetnoot(*).
Maar vordert dan ook dit ons zoo waardig, zoo dierbaar Vaderland niet zulke pligten van ons, als het, naar zijne bijzondere omstandigheden gewijzigd, van elk Burger vorderen kan? Zeer zeker! Wat elk mensch zijn Vaderland verpligt is, zijn wij ook aan het onze verschuldigd, en zijn dit des te sterker, hoe gewigtiger de drangredenen zijn, die deze eischen doen, hoe benarder deszelfs toestand is, en hoe verder de verwijdering van het oorspronkelijk zedelijk of natuurlijk bestaan kennelijk doorstraalt; - wij zijn die des te dringender en des te naauwkeuriger verpligt waar te nemen (zoo er ooit graden in de naauwkeurigheid van pligtsbetrachting kunnen worden toegelaten) hoe meer de omstandigheden, waarin ons Vaderland verkeert, uiteenloopen, of de verschillende betrekkingen, waarin wij zelve geplaatst zijn, en waarin wij tot het Vaderland staan, nieuwe en onderscheidene pligten van ons vorderen. En ofschoon alle de inwoners te zamen genomen den Burgerstaat uitmaken, en dus die pligten allen en gezamenlijk moeten betrachten; zoo zij het voorbeeld van den onverlaat, die hen met voeten treedt, geenszins de dekmantel, waaronder wij ons van derzelver nakoming zouden willen verschoonen. Zelfbelang levere nimmer een bedriegelijk oogpunt op, waaruit wij onze ware verpligtingen beschouwen, noch leere ons dezelve met eene | |
[pagina 365]
| |
valsche verw te teekenen, die in 't donker of althans in de schaduw te plaatsen, en alzoo stilzwijgend en onachtzaam voorbij te gaan. Veel min zoeke men in een bedorven hart, ziedend bloed, oploopend gestel, verkeerde gewoonte, ongepaste levenswijze, heerschende gesteldheid en opvoeding, oorspronkelijke redenen, om pligtverzuim verschoonlijk te maken, of zich aan de betrachting der wetten te onttrekken. Neen, op elk en een ieder voor zichzelven rust de dure verpligting, om zijn eigen of aangenomen Vaderland op alle mogelijke wijze voor te staan, deszelfs wetten en instellingen naauwkeurig te kennen en te betrachten, deszelfs roem en welvaart met al zijn vermogen uit te breiden en te bevorderen, om alzoo het geluk van den beminden grond, en gevolgelijk zijn eigen geluk, en dat van zijne medeburgers en nakomelingen, te vestigen en te verzekeren. Zoo wordt de band, die den Burgerstaat verzekert, naauwer toegehaald; zoo voldoen wij aan de groote les van onzen Heiland, die ons leert, dat, onzen naasten lief te hebben als ons zelven, een hoofdpligt is, die, met de liefde tot God gepaard, den inhoud van Wet en Profeten omvat. Elk beginne derhalve de verbetering van zijnen zedelijken toestand van zichzelven af, zonder zich aan zijnen buurman, zoo die al eens verkeerd mogt handelen, te storen, maar ook zonder zich van hem, zoo hij zijne pligten betracht, te laten voorbij streven; en zoo elk dit doet, en van zichzelven af begint om zich te beteren, zoo doen wij dit allen, en één gevoel, ééne stemming, één hartstogt zal dan ons allen bezielen, en ons eendragtelijk doen handelen, en streven naar dat ééne en groote doel, - het heil van 't Vaderland. Welaan dan, Landgenooten! scharen wij ons gezamenlijk hiertoe om het Altaar des Vaderlands; plegtig belovende, met verzaking van alle bijzondere denkwijzen, elk in onze ziel, onder opzien tot God, dat wij voortaan, eensgezind, ons Vaderland boven alles zullen beminnen; dat wij deszelfs wetten eerbiedigen, onze burgerpligten hoogschatten, en alle onze vermogens willen aanwenden, om die zoo ijverig, zoo getrouw en zoo volkomen, als ons mogelijk zijn zal, te vervullen. Dan zullen wij den roem van ons dierbaar Vaderland, hoe ook bezwalkt, weder doen schitteren; deszelfs gezonkene welvaart op nieuw vestigen en doen herleven; de | |
[pagina 366]
| |
waardige zinspreuk onzer Voorvaderen: Eendragt maakt magt, in den vollen omvang harer beteekenis, staven, en een geluk, dat, helaas! zoo niet allen, althans den meesten onzer, onbekend is, aan ons Vaderland en onszelven verschaffen, en onze lieve Kinderen, als de rijkste erfenis, nalaten. |
|