zing der urine, met bloed vermengd, terwijl wij daarbij iets hooren nedervallen. Dadelijk vestigen wij daarop het oog, en ik ontdek een vrij aanmerkelijken steen, zonder eenige pijn door de Lijderesse geloosd. Billijk scheen nu mijne vreugde, daar ik mijne geliefde Vrouw van allen verder ongemak meende bevrijd te zullen zien, wijl ik, volgens mijn begrip, dien steen als de oorzaak van haar lijden aanmerkte. Dadelijk deelde ik mijne vreugde aan den Arts mede, die, gelijk ook alle de overige Genees- en Heelmeesters hier ter stede, zich niet weinig over den vorm en de grootte van den steen verwonderde.
Mijne Vrouw verklaarde echter kort daarna, dat zij meende nog meerdere steenen inwendig te gevoelen: dit schreef ik toe aan hare levendige verbeeldingskracht; te meer, omdat zij naderhand over geene inwendige pijnen meer klaagde, noch eenigen steen of gruis loosde, en de urine vrij helder en natuurlijk van kleur zich vertoonde. - De ziekte echter bleef hardnekkig voortduren; zoodat haar dierbaar leven, 14 dagen daarna, een gevreesd, maar zacht en zalig einde nam.
De geloosde Steen is over het geheel vrij gelijk aan dien, welken de Hr. van wij, in zijne fraaije Afbeelding, medegedeeld heeft, hebbende de grootte en gedaante van een klein hoenderei, wegende ruim een en een half once, en hebbende de breedte van anderhalven duim, de lengte van het lid des duims. Deszelfs oppervlakte vertoont zich beurtelings ligt-bruin en graauw. De schors is kalkachtig van aard, of van eene naar kalk gelijkende stoffe, en is daarmede allerwegen bezet. Aau het spitse of bovenste gedeelte heeft deze steen ter halver wege een zekeren band of cirkel, die denzelven als 't ware in tweeën verdeelt. De geheele oppervlakte is met kleine verhevenheden bezet. De ligt-bruine en graauwe kleuren vertoonen zich als kleine afzonderlijke bijgewassen. Het meer donkere doet zich voor als afgebrokkeld, en is aan de binnenzijde sterk uitgehold; hetgeen te wege brengt, dat men dezen steen bijna zou aanzien als uit drie deelen bestaande, die met elkander waren vereenigd. De punten zijn poreus, en aan eene derzelven schijnt de steen in de blaas, of in den hals van dezelve, vastgehecht geweest te zijn. Na de uitdrooging heeft hij hetzelfde gewigt als bij de lozing behouden. Duidelijk kan men bespeuren, dat hij uit onder-