| |
Aanmerkingen, aangaande de beste manier, om het afkooksel van den koortsbast te bereiden. Door Ad. Ypey, Hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Universiteit te Franeker.
Onder de vooroordeelen tegen de voorschriften der Bataafsche Apotheek is geen der geringste, datgene, hetwelk nog heden, bij vele in de gronden der nieuwe Scheikunde onbedrevene Apothekers, plaats grijpt, tegen de aldaar voorgeschrevene manier, om het Afkooksel van den Koortsbast te bereiden. Van hunne jeugd af hadden zij immers geleerd, den Koortsbast, drie uren lang, of daaromtrent, te koken, waardoor zij een dik, schuimend, ondoorzigtig Afkooksel verkregen. De Bataafsche Apotheek gebiedt daarentegen, dat men den Koortsbast slechts gedurende een vierde uur aan de kook zal houden, en alsdan het vocht door een lap zal laten
| |
| |
loopen. Men bekomt op die wijze een ligter, veel minder gekleurd en verzadigd, en ook een veel minder uittreksel gevend Afkooksel, dan door de gewone ouderwetsche bereiding, aan welke zij daarom de voorkeuze geven.
Indien de voorname krachten van den Koortsbast gezocht moesten worden in deszelfs laatste, bezwaarlijk uitkookbare, bittere en zamentrekkende deelen, dan zou men de overwinning wel dienen toe te kennen aan de Liefhebbers der lang aanhoudende Afkooksels. Dan dit is geenszins het geval: want zoo men het Water, hetgeen bij het bereiden van het Afkooksel, of van het Uittreksel, vervliegt, opzamelt en tot een klein bestek brengt, bekomt men een Water, rijk aan de eigenaardige krachten, die, door den reuk en den smaak, in den Koortsbast gevonden worden: bezittende ook zoodanig een geconcentreerd overgehaald Water uitmuntende koortsdrijvende krachten. Dat het voorts de fijne, en geenszins de grove deelen van den Koortsbast zijn, waarin men zijne kracht moet zoeken, blijkt genoegzaam uit het koortsdrijvend vermogen, hetgeen de Koortsbast bij kinderen en bij volwassenen uitoefent, aan welke men geene Geneesmiddelen kan toedienen. De beroemde rosenstein bevond immers, zoo bij anderen, als bij zichzelven, dat de Koortsbast, in de gedaante van eene pap op den buik gelegd, de tusschenpoozende Koortsen grondig genas, hetgeen dus alleen door de opslorping der fijnste deelen, door de porien van het vel, heeft kunnen geschieden. Niet minder voorspoedig, schoon nog zonderlinger, was de geneeswijze van pye, die de koortsen der kinderen verdreef, door hun dubbele hemden te doen aantrekken, tusschen welke de Koortsbast was benaaid. Terwijl eindelijk alexander aan het zelfde oogmerk voldeed, door het Afkooksel van den Koortsbast onder de gedaante van een voetbad te gebruiken.
Daar het dus voldoende bleek, dat de kracht van den Koortsbast eigenlijk in zijne fijne, ligt opslorpbare deelen was te zoeken, werden niet weinig de pogingen van hun begunstigd, die de krachten van den Koortsbast alleen door trekken op koud water, zonder eenige koking, trachteden uit te halen. Baumé deed zulks, met het best gevolg, in Frankrijk, en lewis in Engeland. ‘Steeds heb ik ondervonden, zegt de laatstgenoemde, (Mat. Med. p. 490) dat een Aftreksel van
| |
| |
den Koortsbast in koud Water, schoon volkomen doorschijnende, in smaak sterker is dan een gewoon uitkooksel, schoon het laatste een volleren smaak in den mond geeft. Door middel der gomachtige deelen, worden ook de harsachtige, in de Plantgewassen, oplosbaar in waterachtige vochten. - Ik heb deze bereidingen gegeven in tusschenpoozende Koortsen, gelijk ook in andere ongesteldheden, met al dat gevolg, hetwelk ik van dat voortreffelijk Geneesmiddel kon verwachten. De evenredigheden waren doorgaans eene once Koortsbast, tot een fijn poeder gestooten, met twaalf oncen Water, die daarin, gedurende 24 uren, werd afgetrokken; nemende men best helder vocht, in giften van twee of drie oncen.’ De Heer aikin voegt hierbij het volgende, in eene aanteekening: ‘Nadat het bovenstaande gedrukt was, kwam deze manier van doen in een algemeen gebruik, en voldeed, op de proef, aan hetgeen men daarvan gezegd had. De tijd der weeking werd alleenlijk verminderd tot twaalf uren; terwijl sommige latere proeven toonden, dat dezelve nog meer kon worden opgekort, zonder nadeel van het middel. Eene once Koortsbastpoeder, door acht oncen Water, gedurende een uur, afgetrokken zijnde, scheen het vocht bijna zoo sterk als een, dat gedurende 2, 4, 6, 8, 12, of 24 uren was afgetrokken geweest. Wanneer eene dubbele hoeveelheid van Koortsbast, door schudding met Water, gedurende twee of drie minuuten wierd vermengd, gaf zij een vocht, sterker dan een der vorige, en schoon men het vocht daar nog 24 uren lang op staan liet, werd het niet sterker.’
Zoo echter eene aanhoudende koking de krachten uit den Koortsbast kon trekken, zonder het afgetrokkene te doen ontaarden, zou dezelve, boven de beschrevene handelwijze, te verkiezen zijn. Dan hierin is juist de zwarigheid gelegen. De langdurige koking geeft wel een sterk Afkooksel, zoo lang als hetzelve heet is; doch zoo men het koud laat worden, bezinkt een groot gedeelte dier krachten, en het Afkooksel, daarvan afgescheiden, wordt veel minder bitter en zamentrekkend gevonden, dan men gedacht had. De uitgetrokkene geneeskundige deelen zijn hier dus in een staat van ontaarding, en verliezen daardoor ook een groot gedeelte hunner eigendommelijke krachten. Van hier de reeds aloude klagt, dat men, om hardnekkige tusschenpoo- | |
| |
zende Koortsen te stuiten, veel minder kan uitvoeren met het Extract, dan met het Afkooksel, en veel minder met dat Afkooksel, dan met het Poeder zelve van eene bepaalde hoeveelheid Koortsbast.
Schoon nu velen wel hadden waargenomen, dat het lang koken van den Koortsbast zijn bederf was, en dat de beste deelen van het drabbig Afkooksel allengskens bezonken, was het hun echter onmogelijk, hiervan eene voldoende reden te geven. Zulks was bewaard gebleven voor de dagen eener meer verlichte Scheikunde, die ook dit voorheen duister stuk in een helder daglicht stelde. De Fransche Scheikonstenaars hebben immers met voldoende proeven bewezen, (fourcroy, Syst. des Conn. Chim. Vol. VII. p. 311 et suiv.) dat het extractief gedeelte der Gewassen zeer begeerig is naar Zuurstof; dat hetzelve die stoffe uit den Dampkring aantrekt, en zich daarmede vereenigt; dat eindelijk de met Zuurstof verzadigde extractive stoffe hare oplosbaarheid in Water verliest, en, als een onnut, niet meer ontbindbaar, ligchaam, naar den grond zakt.
Hield men derhalve met het koken des Koortsbasts dagen lang aan, met vernieuwing van Water voor het vervlogene, dan zou men ras een Afkooksel bekomen, hetwelk al het eigenaardige, hetgeen dat Geneesmiddel inhoudt, naar den grond zou laten bezinken, en dus hoegenaamd geene krachten bezitten. Hieruit laat zich ook nog een ander verschijnsel verklaren, hetwelk aan alle Apothekers, tot hunne groote schade, genoegzaam bekend is. Hoe uitmuntend zij namelijk hun Afkooksel van den Koortsbast voor de Extractbereiding ook mogen hebben vervaardigd, zoo verschijnen daarin, bij de uitdamping, een aantal klevende, als harsachtige, deelen, die zich met de overige dunnere stoffe niet meer willen laten vermengen, en die daarom moeten worden weggenomen. Deze stoffe is geen Hars, maar een, door het aantrekken der Zuurstof uit den Dampkring, onoplosbaar en krachteloos gemaakt gedeelte der extractive stoffe.
Eene geringe koking intusschen, gedurende een vierde van eeu uur, is niet in staat, om aan de Zuurstof des Dampkrings gelegenheid te geven, om vele extractive deelen te bederven. Daarentegen schijnt eene korte koking veel meer door te dringen, en de smeltbare deelen van den Koortsbast beter op te lossen, dan eene schudding enkel met koud Water. Men mag dus
| |
| |
veilig besluiten, dat de Opstellers der Bataafsche Apotheek, in hun voorschrift voor de bereiding des Afkooksels van den Koortsbast, een verstandigen middelweg hebben gekozen tusschen de enkele schudding met koud Water en de langdurige Koking, die de eigendommelijke krachten van den Koortsbast allengskens vernietigt. |
|