kamphuyzen hoogachten, deze bijzonderheid op het gezag van den Heer potter, als omtrent zijne eigene geboortestad vooral wel onderrigt, zullen aannemen; en dit zou mij om de gedachtenis des edelen mans, die ik met al mijn hart vereer, leed doen; daar het dezelve ontluisteren moet, als eene vlek in zijn karakter, als eene ontslichtende grilligheid in den altijd zoo stichtelijken Dichter,
die eenvuldig altijd zong
Van God, van goed, van deugd, van lijden en verzaken.
Ik wil dus dien ongunstigen indruk der misleiding voorkomen, door te doen opmerken, dat de Heer potter zich in dezen vergist heeft, en zekerlijk tegen zijn eigen wil, daar hij anders bl. 98 en volg. toont kamphuyzen te waarderen, en van gevoelen te zijn, dat hij ten minste niet verdient zoo geheel vergeten te worden, door anderen moet misleid zijn; terwijl ik niet twijfel of gij zult daarvan wel gebruik willen maken in uw Mengelwerk, waarin gij voorheen, door het plaatsen der beide voortreffelijke Redevoeringen van den Eerwaardigen koopmans, de welverdiende hulde aan de eerbiedwaardige nagedachtenis van kamphuyzen, als Mensch en als Dichter, hebt bewezen.
Het verhaalde namelijk omtrent het Uithangbord, verkeerdelijk op kamphuyzen toegepast, is voorgevallen omtrent den jare 1695, en dus bijna 70 jaren na zijn overlijden, en betreft zekeren johannes hilarides, toen Conrector der Latijnsche Schole en Burger en Boekverkooper in de Hoogstraat te Dockum.
Deze kwam omtrent den gezegden tijd, bij gelegenheid dat zijn Uithangbord moest vernieuwd worden, op den zonderlingen inval, om daarop, als voor zijne nering passende, te laten schilderen, aan de eene zijde, een Kerkboek met zilveren beslag en ketting, met het woord Bijbel daaronder; aan de andere eene hand, houdende vijf Speelkaarten, vertoonende het toen zeer gebruikelijk spel, Lanterluy genaamd, en daaronder de woorden: Een Schoone. Dit gaf groote ergernis, te meer daar, het huis aan den westkant der Hoogstraat staande, de Bijbel zich vertoonde aan hun, die ter Kerke gingen, doch het Kaartspel aan de genen, welke daaruit terug kwamen, in het oog viel. Men dacht over 's mans oog-