gende, het huis te ontkomen: onmiddellijk snelt hij naar de deur, om te zien of zijn Meester daar was; doch vond hem niet. Op dien tijd was het Schip, 't geen zijnen Meester wegvoerde, door een gunstigen wind, reeds ver van den oever, en naauwelijks zigtbaar. Zeer verlegen stond het getrouwe Dier, wat te doen. Niet lang draalde het, of het sprong in zee, en zwom, met al zijne magt, naar het Schip. - Eene wijl gezwommen hebbende, stak er een vreesselijke storm op, vergezeld van een stortregen en een allerverschrikkelijkst onweder van donder en bliksem: de baren rezen op als bergen. Al dit belette het Dier niet, om alle zijne krachten in te spannen, schoon het weinig op het Schip won, daar de stormwind het met groote vaart voortstuwde.
Welhaast bedaarde het weêr, en het schoonste volgde; de zon scheen helder, en de frisheid der lucht lokte den Corintischen Koopman op het scheepsdek. Terwijl hij bezig was met de berchouwing van de zee, en de strijdigheid der vertooning, welke de kalmte met de vorige beroerdheid te wege bragt, stond hij versteld op het hooren blaffen van een Hond, dien hij welhaast voor zijn getrouw Dier herkende. Onverwijld vervoegde hij zich tot den Schipper, en verzocht hem, het vaartuig zoo te sturen, dat zij, door middel van een touw, het Beest konden redden, 't geen reeds dermate de krachten gespild had, dat het zich bezwaarlijk kon boven houden.
Des Koopmans verzoek was vergeefs. Hij beloofde eene groote belooning, indien zijn verzoek wierd ingewilligd: maar ook die werd van de hand gewezen. De stuursche Schipper gaf te verstaan, dat hij den koers van zijn vaartuig niet kon veranderen ter zake van een Hond. Bijkans allen, die zich aan boord bevonden, stonden in hetzelfde begrip met den Schipper; zoo dat het arme Dier zich genoodzaakt vond, het Schip, zoo goed het kon, te volgen; doch de wind sterk opwaaijende, was de Hond, toen zij ter bestemde plaatse kwamen, geheel uit het gezigt.
De Griek keek eenigen tijd te vergeefs naar zijn Beest; doch ontdekte het eindelijk, op en neder dobberende, aan de genade der zeebaren overgelaten: zoo zeer waren zijne krachten uitgeput, dat het geene rigting naar verkiezing kon nemen. Nog even zoo veel krachts had het behouden om den oever te bereiken. Op denzelven geworpen, viel het in 't zand neder, en stierf, den kop op 's Meesters voeten nedergelegd hebbende.
‘Ongevoelige!’ riep de Koopman uit, zich tot den Schipper wendende, ‘hoe weinig zou het u gekost hebben, eenigzins verpligtend te handelen? Door het leven van dit Dier, 't welk eene veel grooter mate van gevoeligheid dan gij