Anecdote van Roemer Visscher.
De Heer scheltema zegt, in zijn niet genoeg te prijzen Werk over roemer visscher's Dochters, op bl. 9, dat roemer in het laatst van zijn leven zwak van ligchaam en geest zoude geweest zijn. Waarschijnlijk heeft hij dit gezegd op gezag van cats, die, in het keurig lofdicht op anna, melding maakt van geestes swackigheden. Dan het tegendeel blijkt, dunkt mij, uit brandt's Historie der Regtspleging over oldenbarneveldt enz., en welke getuigenis mij verwondert dat aan de zeldzame vlijt en het scherpziend oog van scheltema ontsnapt is. Men leest aldaar, op bl. 200 en 201, bij het vermelden der lotgevallen en ontmoetingen van vele der Regters, het volgende:
‘Van reinier paauw, Burgermeester der Stad Amsterdam, die men houdt dat een der vinnigste Rechters was, wordt verhaeld, dat hij den geestrijken roemer visscher, genoeg vermaerdt door sijne beschrevene Sinnepoppen en Brabbelingen, Vader van anna en tesselschade roemers, in sijne siekte, daer hij op 11 Febr. 1620 aen overleedt, besoekende, hem vraegde, of hij al gemoedt en gerust was om te sterven? en dat hem roemer dit antwoordt gaf: Jae Mijn Heer, ik ben wel gemoedt en wel gerust; waerom soude ik ongerust weesen? Ik heb niemandt verongelijkt, en ik heb over den Advocaet niet geseten.’
F.