Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1809
(1809)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 112]
| |
Aanmerkingen over de voortplanting des levens in het dieren- en planten-rijk.(Vervolg en slot van bl. 77.)
Dusverre aangewezen hebbende, dat eene zekere Klasse van Groeijende Wezens een vermogen van Voortteling heeft, gelijk de Zoöphytische Geslachten van Dieren, zonder Ei en onafhankelijk van den invloed der Sekse, en dat dit vermogen huisvest in het bolachtig gedeelte des wortels, hetwelk linnaeus enkel als Winterverblijven heeft aangemerkt, zal ik voorts het bestaan van dit vermogen verder aanwijzen, en blijkbaarheden aanvoeren, dat dezelfde bewerking stand grijpt in de wortels van eene andere Klasse van voortdurende Planten, bij welke geene zigtbare Hibernacula bestaan. Vele Planten met vezelachtige wortelen heeft men waargenomen, dat niet alleen derzelver bestaan jaar op jaar doen voortduren, maar derzelver soort vermenigvuldigen, door eene dergelijke voortplanting binnen den wortel. Sir john hillGa naar voetnoot(*) heeft eene naauwkeurige beschrijving gegeven van deze wortelvoortbrenging in eene soort van Anemone. Niet alleen wordt een plantbeginsel gevormd binnen in den wortel, terwijl de plant bloeit, om het volgend jaar uit te spruiten en te bloeijen, maar verscheidene uitsteeksels komen uit de zijden voort, die, in drie jaren tijds, allengskens aangroeijende, bloemdragende planten worden, doch die, zoo lang zij met den moederwortel vereenigd zijn, geene wortelvezelen uitschieten, om voor zichzelve voedsel te zoeken; nogtans wortelen zij, onmiddellijk na de afscheiding. Dr. grew ontdekte, dat, in de Asarum, die in Mei bloeit, en in den Beerenklaauw, die in Januarij bloem geeft, de bloembeginsels gevormd waren in de kroon des wortels, in Augustus des verstreken jaars. Montinus nam, in eene soort van Pedicularis, op de Alpen groeijende, een stek waar, in den grond verborgen liggende, en de plant des toekomenden jaars in zich bevatten- | |
[pagina 113]
| |
de; de steel, de bladen, de bloem met de vruchtdeelen, lieten zich gemakkelijk onderscheidenGa naar voetnoot(*). Eenige dergelijke waarnemingen worden in het aangehaalde Werk breeder ontvouwd, met betrekking tot de vruchtbeginsels in de wortels van andere niet bolachtige gewassen. - Ik kan derzelver bestaan gedurende den winter bevestigen in de Malva Sylvestris en verscheidene bij ons gemeenzame planten. In eenige gewassen is deze voortbrenging aan den wortel, onafhankelijk van allen seksen-invloed, zelfs overvloediger dan die, welke plaats grijpt door middel van Eijeren of Zaden. Het is naauwelijks noodig, de veelvuldige verscheidenheden op te tellen van de Fragaria, eenige soorten van Potentilla, Tormentilla en verscheidene andere, die kruipende planten genaamd worden, bij welke deze toeneming, op de volmaaktste wijze overeenkomstig met de voortbrenging der Polypi, zeer zigtbaar en algemeen bekend is. De Hovenier weet maar al te wel de onoverwinnelijke vruchtbaarheid en schielijken aangroei van den Convolvulus Sepium en verscheidene Grassoorten, welke hij met al zijn vlijtbetoon en arbeid niet in staat is uit te rooijen: zoo talrijk en uitgebreid zijn derzelver levendbarende wortels. Dus mogen wij door de geheele kruid-afdeeling des Groeijenden Rijks het bestaan ontdekken van een voortbrengend vermogen, onafhankelijk van bevruchting en zonder de voortbrenging van eijeren, gepaard met het voortbrengend vermogen, verbonden aan seksen - organen, en het vruchtbeginsel in het ei daarstellende. In het algemeen is de laatste wijze van voortteling veel talrijker dan de eerste; de zaden, met de vruchtbeginselen daarin besloten, zijn veel menigvuldiger, dan de voortbrenging bij wortelen; doch nu en dan valt het tegendeel voor, en de levendbarende gaan de eijerbarende in vruchtbaarheid te boven. Wij vinden ons overzulks gedrongen om te verschillen van de onbepaalde uitdrukking van linnaeus, als hij beweert, ‘dat rede en ondervinding de herkomst der Planten uit een Ei leeren.’ Dan deze geliefde grondregel diens beroemden Plantkundigen wordt teffens dwaling bevonden, wanneer men | |
[pagina 114]
| |
denzelven toepast op eene andere asdeeling des Groeljenden Rijks, welke de Boomen en lage Houtgewassen bevat. De Winterverblijfplaatsen, of Hibernacula, van deze, namelijk de knoppen, worden op den stam en de takken boven den grond bereid, en de vruchtbeginsels, welke zij huisvesten, worden tegen de koude, alsmede tegen de roofzucht der Insecten, op verscheidenerlei wijze bewaard; als door de vaste en keurige schikking des bekleedsels, nu eens door de dikke schalen, dan eens door een dik en lijmerig vocht. - De bepaling nu van Hibernaculum, welke zegt dat hetzelve geschikt is om het plantbeginsel tegen uiterlijk leed te dekken, sluit het bestaan van deze onafhankelijke voorttelende kracht, zonder ei, in. Immers de vruchtbeginsels moeten voortgebragt zijn, eer zij kunnen beschermd worden. - Men mag echter zeggen, dat deze knoppen niet op zichzelve bestaan, maar alleen gedeelten zijn van een' op zichzelven bestaanden Boom. Dan een weinig nadenkens zal deze zwarigheid doen verdwijnen, gelijk wij terstond zullen zien. Er kan niet staande gehouden worden, dat, indien deze knoppen onafhankelijk op zichzelve bestaande wezens bevatten, dezelve geene toenemende voortplanting behelzen, maar enkel de plaats bekleeden van die, welke dezelve voorgingen voor den groei des booms, of enkel eene jaarlijksche toevoeging zijn aan het getal der knoppen en takken; hetwelk geen genoegzaam bewijs van het tegendeel kan opleveren. Een boom is, in de daad, eene verzameling of gezin van jaarlijksche groeijingen, en het getal dezer neemt toe, jaar op jaar, zonder eenig ei, dikwijls zonder het vertoon van seksen aanduidende organen. Het is naauwelijks noodig, eenig bewijs aan te voeren voor het bestaan van het plantbeginsel in den knop, in den Herfst, de ontwikkeling voorgaande. Ik vergenoeg mij met het bijbrengen eeniger weinige voorbeelden. De knoppen behelzen eenige de beginfels van bloemen, andere die van bladen alleen, sommige beide teffens. Om van leeuwenhoek's ontdekkingen desaangaande niet te spreken, grew schrijft, dat, in de Syringa en andere gewassen en boomen, de theeae semeniformes, (waardoor hij de Stamina verstaat) het zaadhuisje omringende, alle onderscheiden zigtbaar zijn in den Herfst door een gewoon vergrootglas. Volgens Dr. darwin, kan men met het ongewapend oog de nieu- | |
[pagina 115]
| |
we bloem zien, bedekt met een zacht dons, in den uitersten knop van de Wilde Kastanje; ook in de knoppen van de Daphne mezereum is de volmaakte jonge plant zeer duidelijk te onderscheiden. In dezer voege ligt de kinder-plant, gedurende den winter, bedekt in den knop. Wanneer de lente-warmte het sap uit den wortel des booms doet opklimmen, begint het plantbeginsel, het sap inzuigende, zich boven- en nederwaarts uit te zetten, gelijk de kern van groeijend zaad. Want terwijl het uit den opgesloten staat uitbreekt, en zich uitwendig opent voor den invloed der zonne, schiet het benedenwaarts wortelvezelen in den bast naar den wortel des booms, om sap voor zichzelven op te trekken, en nu houdt het sap, als niet langer noodig, op met klimmen. Deze nieuwe plant, indien dezelve van een vruchtknop is, bezit beide het tweevoudig vermogen, om zaden voort te brengen en te volmaken, tot vermeerdering van de soort, en om verscheidene plantbeginsels voort te brengen in de vleugels van derzelver bladen, om in den volgenden zomer te bloeijen. Deze twee vermogens oefent de plant gelijktijdig uit, en slechts eene éénjarige plant zijnde, sterft dezelve. Maar het meerendeel der knoppen op vele boomen bladknoppen zijnde, zijn de vruchtbeginsels, welke zij op gelijke wijze voortbrengen, strikt gesproken, van een' levendbarenden oorsprong, en niet uit een ei afkomstig. De ondeelbaarheid der vruchtbeginselen in de knoppen wordt door onderscheidene daadzaken, den Hovenieren ten overvloede bekend, bewezen. De Oculatie, op vruchtboomen te werk gesteld, stelt zulks buiten tegenspraak. De knoppen van de eene soort van vruchtboom worden voorzigtig in den bast van eenen anderen vruchtboom ingeplant; binnen kort groeijen zij daar in vast, brengen bladeren en vruchten van derzelver eigene soort voort, en de sappen der vruchten hebben den eigen en bijzonderen smaak. De inenting, waardoor een takje, één of meer knoppen hebbende, op gelijke wijze met een anderen boom vereenigd wordt, met dezelfde gevolgen, dient ten bewijze van dezelfde zaak. De Heer barnes vond eene wijze uit, om alle soorten van vruchtboomen te kweeken, door de takken in zoo vele deeltjes te snijden als de knoppen in getal waren, en deze stekjes in den grond te planten, na de einden, | |
[pagina 116]
| |
ter voorkoming van eene al te groote uitdrooging, digt gemaakt te hebbenGa naar voetnoot(*). - Zulks is volkomen overeenkomstig met de handelwijze, om de Aardappelen, vóór het planten, in stukken te snijden; beide de gevallen bewijzen even zeer de onverdeelbaarheid, of de onafhankelijke vermogens, der vruchtbeginselen in de knoppen huisvestende. Zoodanig is die zamenvoeging van groeijende zelfstandigheden, welke wij een boom noemen. Elke knop brengt een op zichzelven staand wezen voort, 't welk zijn eigen voedsel uit den algemeenen wortel haalt, door middel van zijne eigene vezels of buizen, nederwaarts binnen den bast geschoten. Deze buizen verharden jaarlijks, en voegen ook jaarlijks een' kring toe aan den houtigen stam des booms, gelijk zulks zeer zigtbaar is in den Denneboom en verscheidene andere; en dit middelpunt wordt, als 't ware, enkel een steunsel van de menigte, die rondsom groeijen. Zoo zien wij menigwerf een' boom vol bladeren, van welken het hout zoo verre is verrot, dat het flechts een' geringen kring behalve den bast overlaat; maar, wanneer de bast, onder welken de wortelbuizen nederwaarts gaan, weggenomen wordt, gaat alles spoedig verloren. Indien de groeijende ligchamen geen ander vermogen van voortplanting bezaten, dan die door eijeren geschiedt, is het blijkbaar, dat er geen zulke zamenvoeging als een boom zou kunnen bestaan. Want hoe veelvuldig voortbrengend in eijeren eene plant moge wezen, zou dezelve alleen op zichzelve staande en afgezonderde kunnen voortbrengen: terwijl door de levendbarende voortplanting het getal der knoppen jaarlijks vermeerdert, en dus een groot gezin voortgebragt wordt. Opeenvolgende zwermen, mag ik dus spreken, worden dus geboren, zonder de ontwikkeling van eenige bloem. Deze laatstgemelde omstandigheid weert allen vermoeden, welk zou kunnen ontstaan, dat op deze wording eenige seksevermenging stand grijpt binnen de bloem, slechts korten tijd vóór dat de vruchtbeginsels in de knoppen voortgebragt worden. Over het geheel, derhalve, blijkt uit de boven bijgebragte daadzaken, dat de grondregel van den groo- | |
[pagina 117]
| |
ten Grondvester der hedendaagsche Plantkunde, Omne Vivum ex Ovo, door hem aangenomen werd op eene te beperkte beschouwing der groeijende huishouding; - eene beschouwing, tot welke hij zich liet vervoeren ingevolge van de overeenkomst, welke de kennis van het Dierenrijk toen opleverde. Dan, in een volgend tijdperk, hebben de Natuur-onderzoekers en kenners, inzonderheid een trembley en een bonnet, onze kundigheden uitgebreid, en getoond, ‘dat,’ om de woorden van bomare in zijn Dict. Hist. Nat. te bezigen, ‘die voorgewende stelregel, dat er zonder paren geene vermenigvuldiging plaats heeft, gelogenstraft wordt door de ontdekkingen, gedaan op de Polypen en de Boomluizen.’ Zij hebben ons wijders aangewezen de verspreiding des levens onder de laagste rangen in de dierlijke wereld, door de eenvoudige en ongeholpene uitbreiding en verdeeling van wezens, reeds begaafd met het levensvermogen. Deze uitgebreider beschouwing van de vermogens in het Dierenrijk leidt ons op tot eene herziening van de huishouding der Planten, en om weder te keeren tot het vroeger denkbeeld, in zeker voege, van de vermenigvuldiging der Gewassen. Wij vinden ons nogtans niet op nieuw gedompeld in de oude duisternis ten aanziene van dit onderwerp; maar wij hebben bijkomende overeenkomsten verkregen, nieuwe punten van gelijkvormigheid ontdekt, in de werkzaamheden en eigenschappen van het geheele geslacht der levende wezens, hoe zeer onderscheiden en verdeeld door kunstige menschelijke rangschikkingen. Langs dezen weg komen wij nader tot het verkrijgen van algemeene beginselen, en onze kundigheden krijgen eene wetenschappelijke naauwkeurigheid; wij leeren het eigendommelijke van de werkingen des organischen levens, ten aanziene van de voortbrenging en vermenigvuldiging, in alle de verscheidenheden van geörganiseerde wezens, kennen. Er is nogtans een zeer opmerkenswaardig onderscheid in het bezit dezer levensvermogens bij de twee Rijken der Nature, zoo als wij dezelve noemen; de eindoorzaak van 't welk is, ongetwijseld, gelijk wij reeds aanmerkten, de zorgvuldige bewaring en instandhouding der soorten in het Plantenrijk, die, het vermogen, om zelve van plaats te veranderen, missende, zich steeds | |
[pagina 118]
| |
blootgesteld vinden aan veelvuldige oorzaken van verdelging, en daarenboven slechts jaarlijks zijnde, alle jaren gevaar loopen van verloren te gaan: terwijl de hoogere en meer zamengestelde Dieren, met een Zenuwgestel en algemeen Sensorium beschonken, toenemen en vermenigvuldigen door de zamenwerking der beide Seksen, 't welk de noodzakelijkheid van Eijeren insluit; en terwijl de eenvoudiger zamengestelde en min gevoelige Dieren hunne soort voortplanten, door een eenvoudig, onafhankelijk vermogen, zonder Sekse, en zonder eenige daartoe geschikte Organen. Groeijende wezens zijn begiftigd met beide deze vermogens, en bezitten, in één ligchaam, alle de dier-voortbrengende vermogens. Elke Plant is dus, voor het meerendeel, begaafd met drie krachten, is teffens man, vrouw, en onafhankelijk in de voortteling, teffens een eijerleggend en levendbarend wezen. En het bestaan van de soort is overvloedig verzekerd. Men moet echter erkennen, dat, terwijl wij ons verlustigen in het algemeenmaken der daadzaken, waarvan wij kennis hebben, wij van de huishouding van vele uitgestrekte klassen, zoo van dierlijke als van groeijende wezens, eene zeer onvolkomene en gebrekkige kennis bezitten. De meeste der groeijende geslachten onder de algemeene benaming van Cryptogamia (Heimelijke echt-planten) verdienen nog onder die benaming gerangschikt te worden. En ten opzigte van de Wormen (inzonderheid die in de ligchamen van andere Dieren huisvesten), vele van de Lithophyten-geslachten, en de diertjes, die zich in vochten onthouden, hebben wij weinig voldoende bescheiden in de werken der Natuuronderzoekeren ontvangen. Volgende naspeuringen en ontdekkingen kunnen, derhalve, onze gevolgtrekkingen afkeuren, en beginsels, door ons gewraakt, weder in zwang brengen: want ten aanziene der Wetenschappen geldt ook het zeggen van horatius, ten opzigte van een ander onderwerp gebruikt:
Multa renascentur quae jam cecidere, cadentque
Quae nunc sunt in honore.
Met harten, nogtans, voor verbetering en overtuiging openstaande, en eerder zoekende dan vermijdende de verkrijging van die nieuwe daadzaken, welke tegen | |
[pagina 119]
| |
onze bespiegeling mogen aanloopen, mogen wij vol vertrouwen voortvaren, en in den wijsgeerigen geest van cicero herzeggen, 't geen wij ten Motto van onze thans medegedeelde Aanmerkingen bezigden: Haec, ut potero explicabo; nec tamen quasi Pithius Apollo, certa ut sint et fixa, quae dixero; sed ut Homunculus unus e multis probabiliore conjectura sequens. |
|